dinsdag 27 augustus 2013

Courant: de vertaling



De afbeeldingen bij het vorige bericht zijn wat klein; hier volgt de transcriptie.. (sjiek-de-friemel voor: overtypen die handel)


“Onbevoegde” geneeskundige hulp.

               Juffrouw Ganzewinkel had voor de Amsterdamsche rechtbank maar verstek laten gaan. Heelemaal uit Blerik (bij Venloo) komen om bij het kwade geld van een zekere boete het goede geld voor een reis te gooien – dat deed ze niet.
               Maar de getuigen waren er en gaven voldoende bevestiging van der juffrouw bekentenis voor de politie.
               ’n Landbouwer in de buurt van Sloterdijk leed aan een open wond. De dokter had gezegd kanker. Hij wou zoo graag beter worden, vertelde zijn vrouw en toen hadden ze geschreven naar die juffrouw in Blerik die een middel had.
               Voor f 40 per keer zou de juffrouw komen. Dat was toen in ’t geheel drie keer gebeurd en, afdingend, hadden ze de behandeling gedaan gekregen voor: f 35 den eersten keer, f 30 den tweeden keer en f 25 den derden.
               “En waaruit bestond de behandeling?”
               Ze smeerde iets op de wond met een penseeltje, legde daar een zeemleeren lapje overheen, dat met hechtpleisters werd vastgemaakt. Als ’t middel niet meer werkte, moest er ongezouten boter op.
               De behandeling had geen genezing, zelfs geen verlichting gebracht. Al het goede geld was voor niets uitgegeven, al de moeite om de juffrouw per rijtuig van den trein te halen vergeefs genomen.
               De ambtenaar van het O.M. eischte tegen juffrouw Ganzewinkel wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde f 250 boete of 50 dagen hechtenis.

Bron: Rotterdamsch Nieuwsblad, 12-10-1907


RECHTZAKEN
Kantongerecht.
De praktijken van een “kankerjuffrouw”.

               Juffrouw L.L. van Ganzewinkel woont in de 2de Helmersstraat; ze oefent daar de praktijken uit van een geneeskundige. Een van haar patiënten kwam op een middag bij de juffrouw om zich te laten behandelen. Zij was vergezeld van haar schoondochter en deze verscheen hedenmorgen voor den kantonrechter mr. Höfelt, om te verklaren, wat op dien middag was geschied. De juffrouw vertelde het volgende:
               In het begin van de maand Maart was zij met haar schoonmoeder naar het perceel in de 2de Helmerstraat gegaan. Een oude dame deed de deur open; men werd in een wachtkamer gelaten, waar nog meerdere patiënten aanwezig waren. Later, omstreeks vier uur, was men in een achterkamer gelaten, waar een heer en een juffrouw aanwezig waren. De juffrouw beschrijft getuige als lang en schraal met een donker uiterlijk; zij maakte zich niet bekend evenmin als de heer, die in het vertrek aanwezig was.
               Getuige’s schoonmoeder moest plaats nemen op een hoogen stoel; zij ontkleede zich om een buikwondje te laten behandelen. Over de wonde lag een doekje, geen pleister. De juffrouw wiesch de wonde af met een blauwachtig vloeistof, die ze uit een fleschje goot, daarna stortte ze uit een fleschje een bruinachtig poeder op een schoteltje; dit poedr mengde ze met een vloeistof uit een ander fleschje en toen werd met een penseel de wonde bestreken met het mengsel, dat tot een zalfje was geworden. Daarna werd op de wonde een zeemleren lap gelegd, die door hechtpleister werd bevestigd.
               De behandelde patiënte vroeg: “Wat denkt U er van?” De juffrouw antwoordde ontwijkend.
               “Hebt ge het woord kanker niet gehoord?” vroeg de kantonrechter.
               “Neen”, antwoordde getuige.
               “Is er geen woord gesproken tusschen den heer, die in de kamer was en de juffrouw?”
               “Neen.”
               Getuige had dien heer zelfs niet in het gelaat kunnen zien, hij zat voortdurend met den rug naar haar toe en had alleen iets gemompeld, toen ze namens haar schoonmoeder tien gulden op tafel neerlegde voor de behandeling. Ook was van terugkomen niet gesproken. Getuige meent, dat het vaste overeenkomst was tusschen de juffrouw en de “patiënte”, om zich iedere veertien dagen te laten behandelen.
               Na deze getuige werd gehoord een inwonend arts uit het Buitengasthuis, assistent van professor Rotgans. In de kliniek van dezen professor was op 24 maart j.l. opgenomen de juffrouw, die door de “kankerjuffrouw” was behandeld. Getuige had haar diezelfden dag onderzocht en den toestand levensgevaarlijk bevonden. Zoo bleef de tostand eenige dagen. De wonde, die de patiënte had, was ter grootte van een theeschoteltje, hat gevolg van een bijtende proces, dat daar had gewerkt of van het uitrekken van het litteeken, dat zich in de wonde bevond van een vroegere operatie. De gaatjes  in de darmen werden gehecht maar desondanks moest tien dagen later tot een operatie worden overgegaan. Een zeemleren lap, die veertien dagen op een wonde blijft liggen kan natuurlijk het rottingsproces bevorderen, deelde getuige mede naar aanleiding van een desbetreffende vraag van den kantonrechter.
               Op 10 juni werd de patiënte uit het gasthuis ontslagen.
               Het onderzoek in deze zaak zal a.s. maandag des morgens om half elf worden voortgezet.

Bron: Algemeen Handelsblad, 15-06-1914


RECHTZAKEN
Kantongerecht.
De praktijken van een “kankerjuffrouw”.

               De kantonrechter mr. Höfelt heeft heden voortgezet het onderzoek in de zaak van mejuffrouw L.L. van Ganzewinkel (zie Handelsblad van 15 juni), een zoogenaamde “kankerjufffrouw”, die, naar bleek uit voorgelezen rapporten, patiënten behandelt die lijden aan kanker of aan andere kwalen. De juffrouw houdt drie keer per week zitting in haar woning, 2de Helmersstraat 48. Zij onderzoekt geen van hare patiënten, dat laat zij over aan den arts, die haar assisteert. Het middel, dat de juffrouw tegen kanker in haar bezit heeft, is afkomstig van haar vader en haar overtuiging is het, dat over het algemeen de menschen liever worden geholpen door niet-deskundigen dan door deskundigen. Hoe de behandeling van de kankerpatiënten geschiedt, kan zij niet verklaren. Ook wenscht zij niet mede te deelen, hoe de samenwerking geschiedt tusschen haar en den arts. Zij zelve legt de verbanden, maar ze neemt alléén die patiënten onder behandeling, van wie de dokter heeft verklaard, dat ze lijdende zijn aan kanker. Zij krijgt salaris van den arts, die haar hulp verleent. Deze geneeskundige heeft zich bij haar aangediend, toen zij een advertentie plaatste om zich van geneeskundige hulp te verzekeren. Als getuige werd heden gehoord de juffrouw, die onder behandeling van juffrouw Ganzewinkel was geweest en nadien in het Ziekenhuis moest worden opgenomen.
               Getuige lag in het begin van dit jaat in het ziekenhuis aan de Ter Haartstraat, nadat ze pas een buikoperatie had ondergaan. De dokter had haar medegedeeld, dat later nog een operatie moest volgen. En toen las de getuige in de krant een vetgedrukte advertentie, waarin werd medegedeeld, dat kanker kon worden genezen zonder operatie, onder toezicht van een geneesheer. De juffrouw is toen met haar man naar dat adres gegaan en daar maakten ze kennis met die vrouw in wier vermogen het staat – volgens haar eigen verklaring – menschen van kanker te genezen, zonder operatie.
               Getuige vertelt dan, hoe de juffrouw haar heeft behandeld; rond de wonde heeft ze gestreken met zalfjes en zeide, dat dit moest geschieden “opdat het stuk uit het lichaam zoude vallen”. Voor de behandeling moest tien gulden worden neergelegd. De in de kamer tijdens de behandeling aanwezige dokter (het was dr. Dunnewold van den Amstelveenschen weg) sprak geen woord en bemoeide zich nergens mede; hij las ijverig de krant. Telkens om de veertien dagen moest getuige terugkomen. Toen tenslotte de wonde zóó groot was geworden (16 bij 12 centimeter) dat getuige bijna niet meer kon loopen, raadde de juffrouw haar aan, dit ook maar niet meer te doen. Ze kon getuige natuurlijk wel aan huis behandelen, maar dan kostte elk bezoek veertig gulden. Het laatste advies dat de juffrouw haar gaf luidde: “Als de pleister van de wonde valt, moet ge deze bestrijken met versche boter zóó van de karn en daarover een linnenlap spreiden”. Maar zoover kwam het niet. De toestand van getuige werd zóódanig, dat ze in het Binnengasthuis moest worden opgenomen. Daar bleef ze elf weken en thans is ze nog loopende patiënte.
               “En bent u nu tenslotte een beetje genezen van uw liefde voor kwakzalvers?” vroeg de kantonrechter.
               “Ja, ja,” antwoordde getuige, “dat ben ik nu wel!”
               De ambtenaar van het O.M. noemde dit geval een zeer ernstige overtreding van de geneeskundige wet. Bij de behandeling door de juffrouw was een arts aanwezig, een zekere meneer Dunnewold, die sindsdien naar Indië is verdwenen en die als een wassen neus bij de behandeling z’n tegenwoordigheid verleende. Spreker vraagt een geldboete van f 300, subsidiair drie maanden hechtenis voor juffrouw Ganzewinkel.

Bron: Algemeen Handelsblad, 22-06-1914

Geen opmerkingen:

Een reactie posten