De afbeeldingen bij het vorige bericht zijn wat klein; hier volgt de transcriptie.. (sjiek-de-friemel voor: overtypen die handel)
“Onbevoegde”
geneeskundige hulp.
Juffrouw Ganzewinkel had voor de Amsterdamsche
rechtbank maar verstek laten gaan. Heelemaal uit Blerik (bij Venloo) komen om
bij het kwade geld van een zekere boete het goede geld voor een reis te gooien –
dat deed ze niet.
Maar de getuigen waren er en gaven voldoende
bevestiging van der juffrouw bekentenis voor de politie.
’n Landbouwer in de buurt van Sloterdijk leed aan een
open wond. De dokter had gezegd kanker. Hij wou zoo graag beter worden,
vertelde zijn vrouw en toen hadden ze geschreven naar die juffrouw in Blerik
die een middel had.
Voor f 40
per keer zou de juffrouw komen. Dat was toen in ’t geheel drie keer gebeurd en,
afdingend, hadden ze de behandeling gedaan gekregen voor: f 35 den eersten keer, f
30 den tweeden keer en f 25 den derden.
“En waaruit bestond de behandeling?”
Ze smeerde iets op de wond met een penseeltje, legde
daar een zeemleeren lapje overheen, dat met hechtpleisters werd vastgemaakt.
Als ’t middel niet meer werkte, moest er ongezouten boter op.
De behandeling had geen genezing, zelfs geen
verlichting gebracht. Al het goede geld was voor niets uitgegeven, al de moeite
om de juffrouw per rijtuig van den trein te halen vergeefs genomen.
De ambtenaar van het O.M. eischte tegen juffrouw
Ganzewinkel wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde f 250 boete of 50 dagen hechtenis.
Bron: Rotterdamsch Nieuwsblad, 12-10-1907
RECHTZAKEN
Kantongerecht.
De praktijken van
een “kankerjuffrouw”.
Juffrouw L.L. van Ganzewinkel woont in de 2de
Helmersstraat; ze oefent daar de praktijken uit van een geneeskundige. Een van
haar patiënten kwam op een middag bij de juffrouw om zich te laten behandelen.
Zij was vergezeld van haar schoondochter en deze verscheen hedenmorgen voor den
kantonrechter mr. Höfelt, om te verklaren, wat op dien middag was geschied. De
juffrouw vertelde het volgende:
In het begin van de maand Maart was zij met haar
schoonmoeder naar het perceel in de 2de Helmerstraat gegaan. Een
oude dame deed de deur open; men werd in een wachtkamer gelaten, waar nog
meerdere patiënten aanwezig waren. Later, omstreeks vier uur, was men in een achterkamer
gelaten, waar een heer en een juffrouw aanwezig waren. De juffrouw beschrijft
getuige als lang en schraal met een donker uiterlijk; zij maakte zich niet
bekend evenmin als de heer, die in het vertrek aanwezig was.
Getuige’s schoonmoeder moest plaats nemen op een hoogen
stoel; zij ontkleede zich om een buikwondje te laten behandelen. Over de wonde
lag een doekje, geen pleister. De juffrouw wiesch de wonde af met een
blauwachtig vloeistof, die ze uit een fleschje goot, daarna stortte ze uit een
fleschje een bruinachtig poeder op een schoteltje; dit poedr mengde ze met een
vloeistof uit een ander fleschje en toen werd met een penseel de wonde
bestreken met het mengsel, dat tot een zalfje was geworden. Daarna werd op de
wonde een zeemleren lap gelegd, die door hechtpleister werd bevestigd.
De behandelde patiënte vroeg: “Wat denkt U er van?” De
juffrouw antwoordde ontwijkend.
“Hebt ge het woord kanker niet gehoord?” vroeg de
kantonrechter.
“Neen”, antwoordde getuige.
“Is er geen woord gesproken tusschen den heer, die in
de kamer was en de juffrouw?”
“Neen.”
Getuige had dien heer zelfs niet in het gelaat kunnen
zien, hij zat voortdurend met den rug naar haar toe en had alleen iets
gemompeld, toen ze namens haar schoonmoeder tien gulden op tafel neerlegde voor
de behandeling. Ook was van terugkomen niet gesproken. Getuige meent, dat het
vaste overeenkomst was tusschen de juffrouw en de “patiënte”, om zich iedere
veertien dagen te laten behandelen.
Na deze getuige werd gehoord een inwonend arts uit het
Buitengasthuis, assistent van professor Rotgans. In de kliniek van dezen professor
was op 24 maart j.l. opgenomen de juffrouw, die door de “kankerjuffrouw” was behandeld.
Getuige had haar diezelfden dag onderzocht en den toestand levensgevaarlijk
bevonden. Zoo bleef de tostand eenige dagen. De wonde, die de patiënte had, was
ter grootte van een theeschoteltje, hat gevolg van een bijtende proces, dat
daar had gewerkt of van het uitrekken van het litteeken, dat zich in de wonde
bevond van een vroegere operatie. De gaatjes
in de darmen werden gehecht maar desondanks moest tien dagen later tot
een operatie worden overgegaan. Een zeemleren lap, die veertien dagen op een
wonde blijft liggen kan natuurlijk het rottingsproces bevorderen, deelde
getuige mede naar aanleiding van een desbetreffende vraag van den
kantonrechter.
Op 10 juni werd de patiënte uit het gasthuis
ontslagen.
Het onderzoek in deze zaak zal a.s. maandag des
morgens om half elf worden voortgezet.
Bron: Algemeen Handelsblad, 15-06-1914
RECHTZAKEN
Kantongerecht.
De praktijken van
een “kankerjuffrouw”.
De kantonrechter mr. Höfelt heeft heden voortgezet het
onderzoek in de zaak van mejuffrouw L.L. van Ganzewinkel (zie Handelsblad van
15 juni), een zoogenaamde “kankerjufffrouw”, die, naar bleek uit voorgelezen
rapporten, patiënten behandelt die lijden aan kanker of aan andere kwalen. De
juffrouw houdt drie keer per week zitting in haar woning, 2de Helmersstraat
48. Zij onderzoekt geen van hare patiënten, dat laat zij over aan den arts, die
haar assisteert. Het middel, dat de juffrouw tegen kanker in haar bezit heeft,
is afkomstig van haar vader en haar overtuiging is het, dat over het algemeen de
menschen liever worden geholpen door niet-deskundigen dan door deskundigen. Hoe
de behandeling van de kankerpatiënten geschiedt, kan zij niet verklaren. Ook
wenscht zij niet mede te deelen, hoe de samenwerking geschiedt tusschen haar en
den arts. Zij zelve legt de verbanden, maar ze neemt alléén die patiënten onder
behandeling, van wie de dokter heeft verklaard, dat ze lijdende zijn aan
kanker. Zij krijgt salaris van den arts, die haar hulp verleent. Deze
geneeskundige heeft zich bij haar aangediend, toen zij een advertentie plaatste
om zich van geneeskundige hulp te verzekeren. Als getuige werd heden gehoord de
juffrouw, die onder behandeling van juffrouw Ganzewinkel was geweest en nadien
in het Ziekenhuis moest worden opgenomen.
Getuige lag in het begin van dit jaat in het
ziekenhuis aan de Ter Haartstraat, nadat ze pas een buikoperatie had ondergaan.
De dokter had haar medegedeeld, dat later nog een operatie moest volgen. En
toen las de getuige in de krant een vetgedrukte advertentie, waarin werd
medegedeeld, dat kanker kon worden genezen zonder operatie, onder toezicht van
een geneesheer. De juffrouw is toen met haar man naar dat adres gegaan en daar
maakten ze kennis met die vrouw in wier vermogen het staat – volgens haar eigen
verklaring – menschen van kanker te genezen, zonder operatie.
Getuige vertelt dan, hoe de juffrouw haar heeft
behandeld; rond de wonde heeft ze gestreken met zalfjes en zeide, dat dit moest
geschieden “opdat het stuk uit het lichaam zoude vallen”. Voor de behandeling
moest tien gulden worden neergelegd. De in de kamer tijdens de behandeling
aanwezige dokter (het was dr. Dunnewold van den Amstelveenschen weg) sprak geen
woord en bemoeide zich nergens mede; hij las ijverig de krant. Telkens om de veertien
dagen moest getuige terugkomen. Toen tenslotte de wonde zóó groot was geworden
(16 bij 12 centimeter) dat getuige bijna niet meer kon loopen, raadde de
juffrouw haar aan, dit ook maar niet meer te doen. Ze kon getuige natuurlijk
wel aan huis behandelen, maar dan kostte elk bezoek veertig gulden. Het laatste
advies dat de juffrouw haar gaf luidde: “Als de pleister van de wonde valt,
moet ge deze bestrijken met versche boter zóó van de karn en daarover een
linnenlap spreiden”. Maar zoover kwam het niet. De toestand van getuige werd
zóódanig, dat ze in het Binnengasthuis moest worden opgenomen. Daar bleef ze
elf weken en thans is ze nog loopende patiënte.
“En bent u nu tenslotte een beetje genezen van uw
liefde voor kwakzalvers?” vroeg de kantonrechter.
“Ja, ja,” antwoordde getuige, “dat ben ik nu wel!”
De ambtenaar van het O.M. noemde dit geval een zeer
ernstige overtreding van de geneeskundige wet. Bij de behandeling door de
juffrouw was een arts aanwezig, een zekere meneer Dunnewold, die sindsdien naar
Indië is verdwenen en die als een wassen neus bij de behandeling z’n
tegenwoordigheid verleende. Spreker vraagt een geldboete van f 300, subsidiair drie maanden hechtenis
voor juffrouw Ganzewinkel.
Bron: Algemeen Handelsblad, 22-06-1914
Bron: Algemeen Handelsblad, 22-06-1914
Geen opmerkingen:
Een reactie posten