De overgrootvader van uw genealoog, Augustinus, was in 1884 als getuige betrokken bij een meningsverschil wat zich afspeelde in de Klotterpeel. Het proces-verbaal werd opgemaakt door den burgemeester, Johannes van Neerven. Hoe het verhaal is afgelopen is mij niet bekend.
Het
jaar eenduizend achthonderd vier en tachtig den vijfden der maand
Julij is voor ons JOHANNES van NEERVEN Burgemeester van BAKEL en
MILHEEZE Provincie NOORD BRABANT verscheene JOHANNES van de WEIJER
oud twee en dertig jaren, van beroep Landbouwer wonende te BAKEL die
verklaarde dat hij bezig zijnde om volgens gewoonte zoo als door de
meeste ingezetene gedaan wordt op gemeentens eigendommen strooijsel
te maaijen, ter plaatse genaamd DE KLOTTERPEEL bestaande om het thans
drooge saizoen in heide en gras, des nademiddags om drie uren door
WILLEM KEUNEN onbezoldigd Rijksveldwachter en Landbouwer wonende in
de nabijheid van dat perceel op de eigendommen van den Heer C. CARP
grondeigenaar wonende te HELMOND zonder mij te waarschuwen met stok
en revolver gewapend kwam aanvallen en mij met een woesten uitroep
van schelm en zo al slaande met zijn stok en al duwende en stompende
met zijn revolver waardoor ik herhaalde malen tegen den grond
geraakte en mij verder onder met voeten te schoppen en te trappen te
kennen gaf dat ik moest vertrekken met bedreiging van dood te
schieten zoo ik een enkeld woord sprak, en omdat die gezegdens van ik
schiet uw dood zoo dikwijls met zijn vuurwapen op mijn borst en in
hals en aangezigt duwende door hem werden herhaald in een houding en
onder zulke schrikwekkende gebaren die mij hem in een ver gevorderden
staat zoo niet volslagen dronken deden beschouwen is mij daardoor
behalve de mishandeling zoodanigen schrik op het lijf gejaagd dat ik
beleefd verzoek deze mijne klacht bij wijze van procesverbaal aan het
oordeel der Justitie te onderwerpen. Dat hiervan getuigen waren
AUGUSTINUS van GANZEWINKEL diensknecht, oud 24 jaren, wonende bij
bovengenoemden WILLEN KEUNEN alhier en MARINUS van der ZANDEN oud
veertien jaren wonende bij den beklaagden voornoemd.
Naar
aanleiding dezer aanklacht is door mij Burgemeester voornoemd den
eersten getuigen AUGUSTINUS van GANZEWINKEL op de volgende punten
ondervraagd, ten eersten of hij niet had gezien dat WILLEM KEUNEN
JOHANNES van de WEIJER met eenen stok had geslagen toen hij
gepasseerde Zaterdag in DEN KLOTTERPEEL strooisel of gras maaijde
waarop hij een ontkennend antwoord gaf maar dat hij wel had gezien
dat J. van de WEIJER op de nadering van W. KEUNEN zijn zeis in de
hoogte had zonder echter te weten of hij voornemens was daarmede te
houwen of te slaan op mijne vraag hoe ver hij van hun verwijderd was
heeft hij circa tweehonderd passen opgegeven op mijne vraag of hij W.
KEUNEN niet met een stok en revolver had gewapend gezien is mij door
hem getuigen ten antwoord gegeven dat W. KEUNEN een klein stokske en
ook een revolver bij zich had, op mijne verdere vraag of hij niet had
gezien dat J. van de WEIJER tegen den grond was geraakt en alzoo door
W. KEUNEN mishandeld werdt heeft hij mij ten antwoord gegeven dat hij
hem had zien vallen dog verder niet wist wat er geschied was, op mijn
vraag of hij zijne verklaringen met zijne naamteekening konde
bevestigen heeft hij mij te kennen gegeven dat hij de schrijfkunst
niet had geleerd en derhalve buiten staat was om zijn naam te
teekenen.
Den volgende dag zijnde den achtsten Julij is door mij
Burgemeester den tweeden getuigen MARINUS van de ZANDEN Schaapsherder
oud veertien jaren wonende bij den beklaagden WILLEM KEUNEN
ondervraagd naar aanleiding der ingekomen klachten van zijnen baas W.
KEUNEN waarop deze mij heeft geantwoord dat hij op eenen afstand van
twee of driehonderd ellen had gezien dat WILLEM KEUNEN een
grasmaaijer uit DEN KLOTTERPEEL joeg die zich tegen hem verweerde en
zijn zeis ophief tot boven het hoofd van zijnen baas W. KEUNEN en dat
hij getuigen verder niets kon verklaren van wat er gebeurd was als
dat W. KEUNEN waar hij ook ging gewoon was een pistool of revolver en
een stokske mede te nemen en op mijne vraag of hij schrijven kon of
zijn naam teekenen heeft dezen eveneens een ontkennend antwoord
gegeven.
Van al het welk dan door mij op den Eed bij den aanvang
mijner bediening afgelegd dit procesverbaal is opgemaakt om te kunnen
dienen waar het behoord, hetgeen verder na gedane voorlezing aan den
comparant die bij zijne verklaring volhard met ons door hem is
onderteekend.
De Burgemeester,
J. v. NEERVEN.
Bron:
N.A.A.Bakel en Milheeze, inv.nr. 11/1, folio 164v; d.d. 05-07-1884.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten