maandag 10 februari 2025

Augustinus

De overgrootvader van uw genealoog, Augustinus, was in 1884 als getuige betrokken bij een meningsverschil wat zich afspeelde in de Klotterpeel. Het proces-verbaal werd opgemaakt door den burgemeester, Johannes van Neerven. Hoe het verhaal is afgelopen is mij niet bekend.

Het jaar eenduizend achthonderd vier en tachtig den vijfden der maand Julij is voor ons JOHANNES van NEERVEN Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE Provincie NOORD BRABANT verscheene JOHANNES van de WEIJER oud twee en dertig jaren, van beroep Landbouwer wonende te BAKEL die verklaarde dat hij bezig zijnde om volgens gewoonte zoo als door de meeste ingezetene gedaan wordt op gemeentens eigendommen strooijsel te maaijen, ter plaatse genaamd DE KLOTTERPEEL bestaande om het thans drooge saizoen in heide en gras, des nademiddags om drie uren door WILLEM KEUNEN onbezoldigd Rijksveldwachter en Landbouwer wonende in de nabijheid van dat perceel op de eigendommen van den Heer C. CARP grondeigenaar wonende te HELMOND zonder mij te waarschuwen met stok en revolver gewapend kwam aanvallen en mij met een woesten uitroep van schelm en zo al slaande met zijn stok en al duwende en stompende met zijn revolver waardoor ik herhaalde malen tegen den grond geraakte en mij verder onder met voeten te schoppen en te trappen te kennen gaf dat ik moest vertrekken met bedreiging van dood te schieten zoo ik een enkeld woord sprak, en omdat die gezegdens van ik schiet uw dood zoo dikwijls met zijn vuurwapen op mijn borst en in hals en aangezigt duwende door hem werden herhaald in een houding en onder zulke schrikwekkende gebaren die mij hem in een ver gevorderden staat zoo niet volslagen dronken deden beschouwen is mij daardoor behalve de mishandeling zoodanigen schrik op het lijf gejaagd dat ik beleefd verzoek deze mijne klacht bij wijze van procesverbaal aan het oordeel der Justitie te onderwerpen. Dat hiervan getuigen waren AUGUSTINUS van GANZEWINKEL diensknecht, oud 24 jaren, wonende bij bovengenoemden WILLEN KEUNEN alhier en MARINUS van der ZANDEN oud veertien jaren wonende bij den beklaagden voornoemd.
Naar aanleiding dezer aanklacht is door mij Burgemeester voornoemd den eersten getuigen AUGUSTINUS van GANZEWINKEL op de volgende punten ondervraagd, ten eersten of hij niet had gezien dat WILLEM KEUNEN JOHANNES van de WEIJER met eenen stok had geslagen toen hij gepasseerde Zaterdag in DEN KLOTTERPEEL strooisel of gras maaijde waarop hij een ontkennend antwoord gaf maar dat hij wel had gezien dat J. van de WEIJER op de nadering van W. KEUNEN zijn zeis in de hoogte had zonder echter te weten of hij voornemens was daarmede te houwen of te slaan op mijne vraag hoe ver hij van hun verwijderd was heeft hij circa tweehonderd passen opgegeven op mijne vraag of hij W. KEUNEN niet met een stok en revolver had gewapend gezien is mij door hem getuigen ten antwoord gegeven dat W. KEUNEN een klein stokske en ook een revolver bij zich had, op mijne verdere vraag of hij niet had gezien dat J. van de WEIJER tegen den grond was geraakt en alzoo door W. KEUNEN mishandeld werdt heeft hij mij ten antwoord gegeven dat hij hem had zien vallen dog verder niet wist wat er geschied was, op mijn vraag of hij zijne verklaringen met zijne naamteekening konde bevestigen heeft hij mij te kennen gegeven dat hij de schrijfkunst niet had geleerd en derhalve buiten staat was om zijn naam te teekenen.
Den volgende dag zijnde den achtsten Julij is door mij Burgemeester den tweeden getuigen MARINUS van de ZANDEN Schaapsherder oud veertien jaren wonende bij den beklaagden WILLEM KEUNEN ondervraagd naar aanleiding der ingekomen klachten van zijnen baas W. KEUNEN waarop deze mij heeft geantwoord dat hij op eenen afstand van twee of driehonderd ellen had gezien dat WILLEM KEUNEN een grasmaaijer uit DEN KLOTTERPEEL joeg die zich tegen hem verweerde en zijn zeis ophief tot boven het hoofd van zijnen baas W. KEUNEN en dat hij getuigen verder niets kon verklaren van wat er gebeurd was als dat W. KEUNEN waar hij ook ging gewoon was een pistool of revolver en een stokske mede te nemen en op mijne vraag of hij schrijven kon of zijn naam teekenen heeft dezen eveneens een ontkennend antwoord gegeven.
Van al het welk dan door mij op den Eed bij den aanvang mijner bediening afgelegd dit procesverbaal is opgemaakt om te kunnen dienen waar het behoord, hetgeen verder na gedane voorlezing aan den comparant die bij zijne verklaring volhard met ons door hem is onderteekend.


De Burgemeester,
J. v. NEERVEN.

 

 
Augustinus van Ganzewinkel


Bron:  

N.A.A.Bakel en Milheeze, inv.nr. 11/1, folio 164v; d.d. 05-07-1884.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten