dinsdag 28 januari 2014

Calendier


28 januari 1814. De Fransche tijd. Johannes (Jean dus) van den Broek. Hij sterft, als weduwnaar van Dorothea van de Rijdt. Negen kinderen kregen zij maarliefst. Drie meiden en zes jongens. Egidius van den Broek was één van hen. Egidius was een opa van Johanna Maria van Lieshout, de moeder van zopa Lau van Ganzewinkel. Don't l'acte....


Overlijdensakte Johannes van den Broek, 28 januari 1814, Lieshout

zaterdag 25 januari 2014

Calendier

Op 25 januarij 1874 sterft Josephus van der Horst, echtgenoot van Wilhelmina van Hout. Josephus is een opa van zoma Johanna Maria van der Burgt. Dat komt dan weer omdat de dochter van Josephus en Wilhelmina Catharina was, de moeder van zoma. Dusszz.


Overlijdensakte Josephus van der Horst, 25 januarij 1874, Erp

woensdag 22 januari 2014

Calendier

Weer een heel eind terug in de geschiedenis vandaag. Het is 22 januari 1795 als in Lieshout Leonardus Petri Janse van de Kerkhof als weduwnaar sterft.  Leonardus, Lindert, was getrouwd met Catharina Adams Aerts. Zij kregen 8 kinderen, waaronder Andreas, de jongste zoon. Andreas was de vader van Catharina van de Kerkhof, die trouwde met Jan van Lieshout. Hun oudste zoon, Lau, was de vader van de moeder van zopa, ook Lau. Dusszz.


Overlijdensakte Leonardus Petri Janse van de Kerkhof, 22 januarij 1795, Lieshout

maandag 20 januari 2014

Calendier


Vandaag gaan we erg ver terug in de tijd. Hierboven een kwartierstaat, zodat we weten over wie we het gaan hebben: Anthonius Hendrikx en Mechthildis Haegens. Zij trouwen op 20 januari 1747, in Horst.



Voor degenen die ooit Latijn hebben gehad óf geneeskunde hebben gestudeerd: Guilhelmus Haegens en Henricus Hendrix waren de getuigen, niet de....(ingedaald of niet...).
Anthonius en Mechthildis kregen in ieder geval 3 kinderen: een Jacobus (die sterft in 1774, en kan dus niet ouder zijn geworden dan 27 jaar), Maria (zie de kwartierstaat) en een zoon met een ongewone naam, Joaco. Joaco wordt geboren in 1752, verdere sporen ontbreken.



zondag 19 januari 2014

Calendier

Anna Maria Verhaegen, vroedvrouw en eerste vrouw van Augustinus van Gansewinkel (1784 -1857). Is geen voorouder in rechte lijn, maar ach, we proberen het verhaal zo compleet mogelijk te vertellen, toch? Eerst maar eens een kwartierstaat, zodat we weten over wie het vandaag gaat.



Anna Maria was van Venray (gehucht Eijndt), en haar moeder kwam van Swolgen, wat behoorde tot Meerlo. Deze moeder, Johanna Beerendoncks, kwam uit een gezin van 7 kinderen. Ze was de oudste dochter van Gerardus Beerendoncks en Maria Hacks. Waar die echtelieden vandaag kwamen weten we niet, wel dat al hun kinderen in Swolgen zijn geboren. Gerardus stierf op 19 januarij 1763. Vandaar....


Overlijdensakte Gerardus Beerendoncks, 19 januari 1763, Swolgen (Meerlo)

zaterdag 18 januari 2014

Egidius van Lieshout

We schreven al eerder over Egidius van Lieshout, broer van de moeder van zopa Lau van Ganzewinkel. Op de website van het Acrhief van de Pères Blancs, want Egidius was een Witte Pater, staan een heleboel dagboeken en rapportages over de werkzaamheden van die Witte Paters. Ik heb ze geprobeerd samen te vatten. Leesvoer voor een lang weekend, zullen we maar zeggen....



Samenvatting:
Uit de dagboeken en rapporten blijkt dat Egidius een harde werker en zeer gewaardeerde pater was. Hij heeft op verschillende missieposten gebouwen neergezet en ondanks verschillende periodes waarin hij ziek was altijd doorgewerkt.

De teksten uit de dagboeken en rapporten:

29 februari 1890
Intrede van een postulant: Egidius van Lieshout

5 september 1896

Egidius (verder zal hij broeder Égide worden genoemd) arriveert in de missiepost in Unyanyenmbé, in het gebied van de Bamsalala.

In een brief gedateerd 3 februari 1897 van de hand van Père O. Gosseau (Prêtre Missionnaire), geschreven in het Apostolisch Vicariaat van Unyanyenmbé, Msalala (St Michel) wordt Égide genoemd. Hij heeft op dat moment koorts en hem worden de fysiek minder zware klusjes toebedeeld. Op 4 november schrijft dezelfde persoon dat hij naar het Westen trekt en de bouw van de kerk in de missie over laat aan pater Astruc en Égide.


Het dagboek van het Apostolisch Vicariaat van Unyanyenmbé, Ndala – St Joseph meldt op 4 juli 1898 dat Égide een harde werker is. “Onze lieve broeder Égide toont veel activiteit en goodwill. Ondanks de koorts die ons vaak bezoekt, zij het minder dan in Msala, maakte hij in minder dan drie maanden veertien deuren en een prachtige portaal voor de boma [omheining], zeven leestafels, vier luiken, twee vensters, vier mooie meubels waaronder twee voor de sacristie, die herinneren aan onze mooiste meubels van de sacristieën van Europa. Daarnaast heeft hij twee enorme hokken voor geiten geplaveid, onze tuin van strodaken voorzien zodat er nu groenten groeien zoals in het regenseizoen. Hij versterkte onze barraza [?] met de hand van een meester en heeft de boma herbouwd door toevoeging van een loods. Hij maakte kooien voor vogels, stoelen, en arrangeerde verschillende depots: hij plantte bomen met een heleboel kennis. Daarnaast gaf hij leiding aan de keuken en het werk. Maar meer dan dat alles, kroonde onze broeder al deze werken door voorbeeldige vroomheid, gehoorzaamheid en regelmatigheid.”

Op 11 september 1898 is Égide weer ziek. Het dagboek rept over twee bezoekers aan de missie: “De twee reisgezellen, mijnheer Hildebrand en Kamp, bezoeken ons. De eerste, een arts, schreef Égide voor dagelijks Bismut te nemen voor de maagpijn waar onze broeder veel over klaagt. Deze heren zijn erg aardig. Mr. Hildebrand nam een paar foto's, wat onze dappere negers aan het lachen maakte”. 

Een maand later reist Égide naar Tabora: “Pater van der Burgt, die bloed spuugt, na een paar dagen van keelpijn, gaat naar Tabora om de arts te bezoeken samen Égide”.

Het is niet duidelijk of Égide zelf ook nog ziek is of slechts een reisgenoot is. Drie dagen later, op 17 oktober keren beiden terug. “R. P. van der Burgt keert terug met de broeder na de zonsondergang. Gelukkig was de kwaal bij de eerste [van der Burgt] niet ernstig; Broeder Égide is er ernstiger aan toe met klachten aan de borst".

Het volgende rapport waarin Égide verschijnt is van 6 april 1899. “Het jaar 1899 is geopend met het vertrek van onze geachte collega R. P. Van der Burgt naar de Ushirombo. R. P. Martin, die hem hier vervangt, begon met het harde werk van evangelisatie en de verzorging van zieken. Gedurende het gehele kwartaal, is deze collega, altijd min of meer ten prooi aan koorts in Saint-Michel, niet een keer bezocht door dit ongemak”. F. Égide heeft ook zeer weinig koorts sinds zijn verblijf in Ndala".

Daarna vinden we in januari 1900 weer een vermelding, uit het rapport van de missie St Joseph in Ndala. “Tijdens dit kwartaal hadden we veel werk om onze kerk af te krijgen; nu ons werk voltooid is en bisschop Streicher, tijdens zijn bezoek met een grote karavaan, de kerk vriendelijk heeft gezegend. Naar Égide, waarvan de activiteit U bekend is, gaat de eer van deze constructie”.
In hetzelfde rapport blijkt dat het harde werk zijn tol eist: “F. Félicien vervangt Égide die momenteel erg moe is, vooral aan de borst”.

Op 3 april 1900 wordt in het rapport van de missie St Michel bij de Maslala beschreven: “Maandag ging bisschop Gerboin naar Ndala, voor het bezoek aan de post, en we keerden terug op 3 februari. Vóór het vertrek beloofde hij ons dat we Égide niet zouden uitzenden om te broeder Ernest te helpen, want het zal noodzakelijk zijn om een nieuw huis te bouwen. Égide arriveerde inderdaad tien dagen later”.

1 juli 1900, op dezelfde missiepost wordt na een spirituele beschouwing van het werk in die dagen ingegaan op het materiële aspect: ”Vanuit het materialistische oogpunt hebben wij de hand in enkele constructies. We zijn begonnen met de verbouw of liever gezegd het verlengen van de boma. Broeders Ernest en Égide werken met groot enthousiasme en bereiden ons een mooi en leuk huis voor. Moge de goede God hen steunen met een goede gezondheid tijdens dit werk. Wimu [stamhoofd] wilde van ons overnemen het vellen van tweehonderd bomen voor deze nieuwe constructies, en de koning van Kahama, Sawa Sawa zal, op ons verzoek, deze bomen naar de missie brengen”.

De volgende vermelding is in het jaar 1903, in een rapport van het tweede trimester. Égide werkt dan in Tabora, op de missiepost St Boniface. “Broeder Égide, bezocht door een ernstige enteritis [darminfectie], bracht een tiental dagen in bed door met scherpe pijnen. Ten slotte kan hij op 29 juni opstaan en diensten bijwonen. Deo Gratias!”

In 1906 word in het verslag van missiepost St Antoine in Mugera gemeld dat broeders Mathieu en Égide op bezoek zijn. Te lezen is dat Égide op dat moment werkzaam is in Tabora, op de missiepost Marienheim. Het verslag van Marienheim beschrijft op 20 augustus 1906: “Broeder Égide komt onverwacht uit Tabora ter vervanging van Pater Mathieu. Hij is welkom en kan ons helpen door zijn jarenlange ervaring met de zaken van de Equator”.

In oktober slaat het noodlot toe. In deze maand verliest Egidius zijn linker oog door een steenscherf. Door een spoedoperatie wordt zijn andere oog gered.: “Deze maand begint voor onze post met een zeer zware beproeving. Broeder Égide, nauwelijks aangekomen in Marienheim en werkend aan verbetering van de gebouwen die bestemd zijn voor de zusters die bisschop Gerboin ons uit Algerije zend, wilde met een grote hamer een rots breken, kreeg een scherf in het linker oog. We zijn op weg gegaan naar de militaire post van Usumbura; de arts denkt dat het oog meteen moet worden geopereerd om het andere oog te redden. Broeder [Égide] zal daarom in het ziekenhuis van de Europeanen blijven tot hij volledige genezen is. We zullen het elke dag zien; God zij dank dat de operatie is gelukt en de genezing na een week voltooid is."

In februari 1907 is Égide weer volop in touw: “Broeder Égide maakt een grote heilige boom die hout in overvloed bieden zal. De stam is acht meter in omtrek”.

En in maart: “Broeder Égide verbrand schelpen, verzameld in het Tanganyika [meer]. Het is niet verrassend om daarmee een mooie kalk te verkrijgen, die gebruikt wordt om onze gebouwen te witten”.
In mei: ”Tegen het einde van mei beginnen we met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van het laatste huis van onze 4 nonnen; dit is niet een kleine taak in onze bergen, en Broeder Égide, gewend aan het platte land van de Unyanyembe, weet er wel wat van! Het moeilijkste is het vinden van de nodige werknemers. Iedereen wordt ingenomen door de klusjes; het is dat we dicht bij Usumbura zijn, waar we een klein dorp hebben gebouwd om de inheemsen te verzamelen die niet tot de Warundi behoren. Daar vinden onze mensen van de bergen altijd kopers voor stro, hout enz…”.

Op 2 juli 1907: “Broeder Égide voltooit vandaag de fundamenten voor het laatste huis van de zusters. Het heeft 42 dagen van zeer hard werken gevergd, want op onze bergen waar zware regenval en aardbevingen frequent zijn, is het fundament belangrijker dan het gebouw zelf. Bovendien, de steile hellingen maken grote afvlakkingswerkzaamheden nodig.”

Een verslag enkele maanden later geeft aan dat Égide begin december vertrekt naar een andere post, St Antoine in Mugéra. Hij wordt op 5 december voor die post genomineerd, en vertrekt op 27 december met een dankwoordje van zijn missie-genoten: “Dat de goede God het honderdvoudig terugbetaald voor alles wat hij deed voor de materiële vooruitgang van onze missie.”

In Mugéra zijn ze op 12 juni 1908 blij met Égide: “maar onze gerespecteerde apostolisch vicaris stuurde ons Broeder Égide, die ons een geschikt huis maken zal. Nauwelijks hier, begon hij te werken met zijn normale ijver.”

Juli 1908: ´Niets bijzonders te melden tijdens deze maand, anders dan Broeder Égide, die hard werkt aan de bouw van ons nieuwe huis´.

In het rapport van de missiepost St Boniface in Tabora valt de naam van Égide twee maal:
“Dit station heeft een zeer mooie kerk als gevolg van de vaardigheid van Broeder Égide…”, en ”Dit jaar hebben wij een definitief huis voor de Zusters (29 m × 13 m) gebouwd. Zodat zij gemakkelijker in hun werk van ijver kunnen voortgaan. De bestaande gebouwen van de missie zijn verder ontwikkeld, waar nodig, dankzij de onvermoeibare ijver van Broeder Égide. Deze geliefde broeder is van ons verwijderd om ook de post in Mugera de kostbare hulp van zijn werk en zijn know how te kunnen brengen”.

Ook in het rapport van de missie l’Asomption van het Apostolisch Vicariaat van Unyanyembé wordt Égide genoemd: “Dankzij de activiteit van Broeder Égide heeft ze [de missiepost] een huis voor bewoning, voldoende voor meerdere jaren. God zij gezegend!”

In het rapport van de missiepost St Antoine, in Mugera, wordt Égide in 1909 weer genoemd
: “15 Januari 1909 verliet Broeder Égide ons ook voor de nieuwe post L‘Assomption.”

En in de rapporten van die missiepost, gelegen in Rugari, wordt Égide voor het eerst op 23 januari 1909 genoemd: “Op 23 Januari 1909, brengt monseigneur Gerboin vanuit Marienseen met hem de Broeders Van der Wee, Canonica en Égide. Zij moesten gaan naar Bweru [een gebied] (ten noordoosten van de Urundi), om een gunstige plaats te kiezen voor de oprichting van een nieuwe missiepost. Na vijf dagen heen en weer pendelen, werd besloten zich te vestigen in Rugari (we hadden aanvankelijk gedacht dat de plaats Bushahuzi moet worden genoemd, maar dit is een onaangename bijnaam voor de inwoners).”

Iets later (datum onbekend): “Het werk van de onvermoeibare broeder Égide bestaat uit het wijzigen van een huis, dat mee comfortabel en sterker wordt. De inboorlingen hebben niet nagelaten handarbeid te leveren voor bakstenen, mortel, stro, constructiehout. Bweru, noch het andere deel van de Urundi, is niet bebost; Maar hout ontbreekt op dit moment niet. De Barundi cultiveren veel in hun plantages en ze brengen ons dat om parels of weefsels te maken. In dat opzicht hebben we niet zoveel moeilijkheden als de andere confrères van de Urundi.”
En weer wat later: “We eindigen met een woord over de materiële werken, uitgevoerd in dit jaar. Geen uitgebreide en productieve gewassen te Mugera; enkele sites en geen afzetgebieden. Een paar koffieplanten, die verre van genoeg zijn voor onze persoonlijke behoeften. Het belangrijkste werk van het jaar was en is nog steeds de voorbereiding van materialen voor een huis van de Zusters; dankzij het zweet van onze geliefde broeder Égide nadert het houtwerk zijn voltooiing; er rest niet meer dan het metselwerk en de toegewijde Zusters vinden een schuilplaats waar ze zich aan de zaligheid van de Burundi wijden kunnen”.

In 1910 wordt Égide genoemd bij het personeelsbestand van de school St Charles (Mugala), hij is daar in de maand maart gearriveerd. In 1911 is hij daar nog steeds werkzaam:
“St. Charles (Mugala) school: de studenten, 25 in getal, boeken aanzienlijke vooruitgang in het Duits, Latijn, en Kiswahili. Helaas hebben alle jonge mensen uit de Urundi bijna continue koorts. Op 16 juli hebben we de mooie kerk van het seminar kunnen zegenen, als gevolg van het werk van de onvermoeibare broeder Égide”.

In het volgende rapport wordt duidelijk wat Égide heeft neergezet: “Onze kapel, in Romaanse stijl, is voltooid. Het meet 10m60 breed en 28m lang. Een toren van 15m torent er bovenuit. Het is een waar juweel voor missielanden. Broeder Égide weet wat het kost om het te bouwen, alleen, in vijf maanden!”. En dit bouwwerk is amper klaar of: “Op het moment dat wij deze regels schrijven, bouwt de altijd onvermoeibare Broeder Égide een barza achter ons huis. Op deze manier hebben wij ook een beetje schaduw en kunnen wij als wij wandelen de brevier [liturgisch boek] reciteren. Aan onze architect onze dankbaarheid!"

Op 24 november 1912 vinden we Égide terug in Maison-Carré, in het eerste Noviciaat Ste Marie. Nu heet de stad El Harrach, en bevind zich in Noord-Algerije. Hij doet daar de Oefeningen van 30 dagen, onder leiding van R.P. Michel. Op 1 oktober vertrekt hij weer, wat impliceert dat hij op zijn minst vanaf 1 november aldaar verbleef.

In de loop van mei 1913 vinden we Égide terug in Tabora (Unyanyembé). Hij was per karavaan op 11 april vertrokken.

In 1915 lezen we dat hij In Itaga (St Antoine), waar hij op 30-juni 1914 al als personeelslid wordt genoemd, een kerk heeft gebouwd.
“Een grote en mooie kerk (4 × 12) werd voltooid met Pasen door de goede Broeder Égide”.

Op 1 juli 1916 maakt Égide deel uit van de bezetting van St Boniface, in Tabora.

Op 17 april 1917 viert men feest in Tabora:
“Zilveren jubileum voor geliefde Broeder Égide; Vandaag zijn er 25 jaar verstreken sinds hij zijn professie aanvaarde. Gedurende jaren van zware arbeid heeft Broeder Égide verschillende kerken in dit vicariaat opgebouwd, en verschillende posten geconstrueerd”.

In 1917 repareert Égide het dak van de kerk in Ushirombo, en in 1918 en 1919 reist Égide regelmatig heen en weer tussen Tabora en Ushirombo. In 1918 wordt hij wederom geroemd: “Na lange jaren van zwaar en onophoudelijk zwoegen in de missie van Unyanyembe, terwijl de griep ons beroofd heeft van alle beschikbare handen, heeft de goede broeder het werk alleen te doen. Zijn beloning zal nog mooier worden.”

Tussen 1 juli en 13 november 1919 werkt Égide in de missiepost in Ulungwa om dringende herstelwerkzaamheden te verrichten aan het woonhuis van het personeel van de missiepost. Pater Cottino schrijft erover: “Het is onmogelijk om genoeg kapellen-scholen te bouwen, maar we hebben er vertrouwen in dat onze lieve-vrouw van Lourdes, onze Patron, spoedig al deze centra heropenen zal. Laten we enkele werken van de onvermoeibare Broeder Égide noemen: hij heeft onze kapel verlengd, en verschillende kamers voor Doopleerlingen gebouwd. Terwijl ik deze regels schrijf bereidt de geliefde broeder zich voor om ons te verlaten en terug te keren naar Saint-Michel de Msalala.”

Égide blijft heen en weer reizen; tussen 24 juli en 12 december 1920 werkt hij op de missiepost Saint Michel de Msalala. Op 1 juli 1921 wordt hij genoemd als personeelslid op de missiepost Notre Dame de la Paix in Usambiro, maar in dat jaar brengt hij ook twee flitsbezoeken aan de post Notre Dame Auxiliatrice in Ushirombo. Op 30 juni 1923 wordt Égide genoemd als personeelslid op de post Notre Dame de l’Esperance in Busambiro. Hij wordt bij zijn werkzaamheden geholpen door 5 inheemse broeders. Tussen 14 en 24 september wordt hij genoemd in het dagboek van de missiepost St Joseph in Ndala: “Broeder Égide arriveerde op 14 september en vertrok op de 24e. Hoewel moe door ziekte, bood hij een helpende hand bij ons werk. Hartelijk dank.”

Op 16 februari 1925 vertrekt hij uit Ndala: “Op 16 februari verlaat broeder Égide, sinds maanden lijdend aan koorts en uitgeput door het handmatig werk dat nodig was aan onze post, ons en gaat naar Turu”. Hij zet daar op de missiepost Saint Léon werkzaamheden voort die door zijn voorgangers zijn begonnen, en wordt ook op 30 juni van dat jaar, maar ook in juni 1926, 1927 en 1928 nog als personeelslid genoemd. Een jaar later, in juni 1929, werkt Égide op de missiepost in Bushirombo. In dat jaar wordt hij plotseling ernstig ziek, zo meldt Mgr Michaud in zijn rapport over 1929-1930 van het Vicariaat Tabora. In de jaren daarna, tot aan 30 juni 1937, zien we de naam van Égide verschijnen als personeelslid in het Sanatorium van Pau (Frankrijk). In 1938 keert Égide terug naar Nederland, en neemt zijn intrek in het klooster van de Witte Paters in ’s-Heerenberg.
Hij klaagde daar soms over pijn op de borst, en deed zijn confraters geloven dat het slechts een verkoudheid was. Maar op 3 november vroeg hij aan Vader Overste toestemming om naar de dokter te gaan. Die beval hem onmiddellijk terug te keren en naar bed te gaan. Dat heeft hij niet gehaald: hij werd gevonden in zijn leunstoel, en maakte nog enkele bewegingen met zijn hoof. Men gaf hem de zalving met de heilige oliën en begon te bidden voor de stervende. Even later overleed Égide.

vrijdag 17 januari 2014

Waarvan akte...

Op 17 januari 1740 sterft in Mierlo Johannes Meeuwsen van Laerhoven, echtgenoot van Anna Andriessen van Kessel en weduwnaar van Jenneke Frans Janssen. Johannes (Jan) is vader van Jenneke van Laerhoven, de echtgenote van Aert Huijbert van Gansewinckel. 


Begraafakte Johannes Meeuwssen van Laerhoven, 17 januari 1740, Mierlo

donderdag 16 januari 2014

Calendier

Van gister. Jan Josep (Johannes) van der Horst. Geboren in 1783 te Beek en Donk, en overleden op 15 januari 1838 te Erp. Trouwde Cornelia Lankers, en kreeg met haar 3 dochters en 2 zonen. Zoon Josephus was een opa van Johanna Maria van der Burgt, zoma dusszz...


maandag 13 januari 2014

Calendier

Op 13 januari 1837 heerst de droefheid in Erp. Adriana Tielemans, vrouw van Johannes Willem Rooijakkers, sterft in de leeftijd van 49 jaar. En da's jong. Adriana en Willem kregen 3 dochters en 1 zoon. De oudste dochter Joanna is een oma van zoma Johanna Maria van der Burgt.


Overlijdensakte Adriana Tielemans, 13 januarij 1837, Erp

zaterdag 11 januari 2014

Calendier

Op 11 januarij 1825 sterft de vrouw van Petrus Bastiaens. Zij heet Agnes Cox, en is de moeder van Goevderina Bastiaens, en dat is dan weer een oma van de vader van zopa Laurentius van Ganzewinkel. Dusszz...
Agnes en Petrus kregen naast Goevderina tijdens hun 42-jarig huwelijk nog de zonen Joannes, Leonardus, Godefridus, Antonius en Gerardus. Er was ook nog een tweede meiske, Joanna.


Sterfakte Agnes Cox, 11 januari 1825, Venray

vrijdag 10 januari 2014

Soeur Laurentia

Eerder hebben we al geschreven over Hendrica van Lieshout, ofwel zuster Laurentia. In de afgelopen weken is er wat heen en weer gemaild met het archief van de Witte Zusters in Rome. Dat heet dan het archief van de Suore Missionarie di N.S. d'Africa. Zuster Hildegunde Schmidt heeft op oudejaarsdag een brief op de post gedaan, en die is vandaag gearriveerd. En dan is het best spannend wat er uit zo'n enveloppe tevoorschijn komt.


Hendrica van Lieshout, Sr M Laurentia (1871 - 1899). De foto is gemaakt op de dag van haar professie (25 augustus 1895, Algiers)

Verder is er een postkaart meegekomen van het kerkhof van St Charles (Kouba) waar Hendrica begraven lag tot 1991. In 1991 zijn alle aldaar begraven stoffelijke resten van de Witte Zusters verhuist naar het kerkhof d'El Harrach in Algiers.


Toch moi !

dinsdag 7 januari 2014

Uit d'Oude Doosch...


Het Frans Brugske in Gimmert. Tussen de aardslelijke blokkendozen is nog net het huis van zopa Lau van Ganzewinkel en Maria van der Burgt te ontwaren.

maandag 6 januari 2014

Calendier


Overlijdensakte Annamaria Hendrik van Eert, 6 januarij 1827, Beek en Donk

Op 6 januari 1827 sterft Annamaria Hendrik van Eert, echtgenote van Willem Anthony van Veghel. Annamaria wordt 54 jaar. Johanna van Veghel is één van hun 8 kinderen, en dat is dan weer een oma van de moeder van zopa. Maar weer eens een kwartierstaatje: 



zaterdag 4 januari 2014

Calendier

Op 4 januari overlijd op 36 jarige leeftijd Andreas van de Kerkhof. Hij laat vrouw (Maria van der Zanden) en kinderen na en wordt een dag later begraven. Één van zijn kinderen is Catharina, en die trouwt later met Jan van Lieshout. Catharina en Jan zijn opa en oma van Johanna Maria van Lieshout. En dat is de moeder van zopa Lau van Ganzewinkel.


Begraafakte Andreas van de Kerkhof, januarij 1797, Lieshout

vrijdag 3 januari 2014

Zuster Laurentia

Een paar dagen geleden berichtte ik al over zuster Laurentia. Er is nu een vertaling van de necrologie, met immense dank aan m´n zus ! De necrologie is niet helemaal letterlijk vertaald, vanwege de lees- en snapbaarheid. Toevoegingen die niet in de originele tekst staan worden tussen rechte haakjes gegeven. Komt ie:

Uit:
De Necrologie van de overleden zusters van de Congregatie zusters missionarissen in Noord Afrika. 1871 – 1924; no. 44: Zuster Marie Laurentia – Henriëtte van Lieshout (1871-1899)



Henriëtte van Lieshout, die binnen de congregatie de naam zuster Marie Laurentia aannam, werd geboren op 11 februari 1871 in Lieshout, Noord Brabant. Ze ging in postulaat in Vught op 8 april 1893 en trad in het klooster St Charles [Algiers, Algerije] op 2 februari 1894. Op 13 augustus 1895 legde ze haar gelofte af.

Door haar opvallende deugdzaamheid viel zuster Laurentia nauwelijks op tijdens haar postulaat. Ze was een uitstekend novice maar werd nauwelijks opgemerkt door haar serieuze aard.

Stil, teruggetrokken en zichzelf wegcijferend, was ze ongetwijfeld een rolmodel voor diegenen die met haar leefden in het klooster.

Nadat zuster Laurentia haar gelofte had afgelegd werd ze uitgezonden naar Kabylie [Algerije]. Op 17 augustus kwam ze aan bij het ziekenhuis Ste. Eugénie. Op 9 april 1897 keerde ze terug naar St. Charles om zich voor te bereiden op haar vertrek naar Equatoriaal Afrika. [Ze zou daar gaan werken als missionaris]. Op 10 juli 1897 scheepte ze zich in in Marseille. Er waren veel missionarissen aan boord: 9 witte paters, 4 broeders en een Jezuïet.

In Zanzibar werd zuster Laurentia ernstig ziek. De zeereis had haar zeer vermoeid er werd tuberculose geconstateerd.

De karavaan (het reisgezelschap), die een tijdje wachtte om te zien of er verbetering optrad in de toestand van onze zuster, moest verder reizen toen dit niet gebeurde. De dokter van zuster Laurentia gebood haar en haar medezuster St. Pierre om terug te keren naar St. Charles.  In het zicht van het beloofde land mocht ze er alsnog niet naar toe.

Haar vreugde was groot toen ze werd uitgekozen voor de missie in Centraal Afrika. Haar verdriet was misschien nog wel veel  groter toen ze in het zicht van de haven, een beetje vermoeid van de reis, haar dokter hoorde zeggen dat ze niet verder mocht reizen en hij haar voorschreef om terug te keren naar Noord Afrika.

Maar zoals ze de zending had geaccepteerd zonder een grote uiting van vreugde, zo aanvaardde ze ook  haar offer zonder iets te zeggen over haar diepe smart. Ze praatte er alleen over met haar moeder overste, Moeder Hyppolyte, de enige die wist van haar blijdschap bij haar vertrek en die ze terugzag in de ziekenboeg van haar moederhuis. Zuster Laurentia werd door moeder overste aan de novices voorgesteld als een rolmodel in het leven van de gewoontes en gebruiken van een kloosterlinge.

Een van  de vele feiten, op zich klein, maar veelzeggend, was dat ze op een dag waarop ze zeer moe was, een gemakkelijke houding had aangenomen en met opgetrokken knieën praatte met moeder overste. Opeens zag moeder overste haar lachen en hoorde haar zeggen, kijkend naar het voeteneinde van het bed: “Ik zie iemand die de regels van de religieuze bescheidenheid is vergeten.  Zo kun je jezelf niet achtten.”  Vrijwillig liet ze haar knieën zakken. Haar einde was vredig en het voorbeeld wat ze altijd heeft weten te geven verliet haar niet.

In de ochtend van 20 januari 1899 ging de conditie van zuster Laurentia hard achteruit. Ze legde haar eeuwige geloften af en stierf om 2 uur in de namiddag.

Heel geduldig en terughoudend, was ze een voorbeeld voor haar medezusters, gedurende de lange maanden van inactiviteit, door haar vertrouwen in en voortdurende zorg om de Heilige regels tot op de laatste dag.

God riep haar tot zich, in de leeftijd van 28 jaar (27 dus toch), in het vierde jaar van haar religieuze roeping.



donderdag 2 januari 2014

Calendier

Allereerst...van Ganser harte een spetterend, allemachtig prachtig 2014 gewenst !


De laatste dagen hebben bol gestaan van feestjes, eten, drinken, reflecties op het afgelopen jaar en vooruitblikken op 2014. Wat minder tijd genomen voor familieonderzoek, ik vergeef het mezelf. Niet helemaal niets uitgevoerd, en zuslief is flink aan het vertalen geweest. Ook: er is historische post uit Rome onderweg, als het goed is. Van zuster Hildegunde Schmidt nog wel. Waarover later meer.
Over tot de orde van de dag. 

Op 2 januari 1786 sterft Godefridus van Gansewinckel, zoon van Hubertus van Gansewinckel en Marie van Riel. Hij wordt bijna 5 jaar, en is daarmee één van de 4 kinderen van Hubertus en Marie die voor hun 5e levensjaar overlijden.

 
Dan wordt op 2 januari 1899 in Gemert Wilhelmina van de Laar geboren. Wilhelmina trouwt Henricus van Ganzewinkel, zoon van Johannes van Ganzewinkel en Henrica Jonkers, kleinzoon van Hendrica van Ganzewinkel en Anna Maria van den Boomen. Wilhelmina en Henricus krijgen 9 kinderen: Riek (Hendrika), Johannes Theodorus, Theodorus, Theodora, Nicolaas, Adrianus, Petrus, Petronella en Antonius.



Geboorteakte Wilhelmina van de Laar, 2 januarij 1899, Gemert



Tot slot, de vader van de hierboven genoemde Henricus, Johannes dus, kreeg op 2 januari samen met zijn vrouw Henrica een dochtertje Maria. Zij werd helaas slechts 4 jaar, 4 maanden en 2 dagen oud.


Geboorteakte Maria van Ganzewinkel, 2 januarij 1900, Gemert