We schreven al eerder over Egidius van Lieshout, broer van de moeder van zopa Lau van Ganzewinkel. Op de website van het Acrhief van de Pères Blancs, want Egidius was een Witte Pater, staan een heleboel dagboeken en rapportages over de werkzaamheden van die Witte Paters. Ik heb ze geprobeerd samen te vatten. Leesvoer voor een lang weekend, zullen we maar zeggen....
Samenvatting:
Uit de dagboeken en rapporten blijkt dat Egidius een harde werker en zeer gewaardeerde pater was. Hij heeft op verschillende missieposten gebouwen neergezet en ondanks verschillende periodes waarin hij ziek was altijd doorgewerkt.
De teksten uit de dagboeken en rapporten:
29 februari 1890
Intrede van een postulant: Egidius van Lieshout
5 september 1896
Egidius (verder zal hij broeder Égide worden genoemd) arriveert in de missiepost in Unyanyenmbé, in het gebied van de Bamsalala.
In een brief gedateerd 3 februari 1897 van de hand van Père O. Gosseau (Prêtre Missionnaire), geschreven in het Apostolisch Vicariaat van Unyanyenmbé, Msalala (St Michel) wordt Égide genoemd. Hij heeft op dat moment koorts en hem worden de fysiek minder zware klusjes toebedeeld. Op 4 november schrijft dezelfde persoon dat hij naar het Westen trekt en de bouw van de kerk in de missie over laat aan pater Astruc en Égide.
Het dagboek van het Apostolisch Vicariaat van Unyanyenmbé, Ndala – St Joseph meldt op 4 juli 1898 dat Égide een harde werker is. “Onze lieve broeder Égide toont veel activiteit en goodwill. Ondanks de koorts die ons vaak bezoekt, zij het minder dan in Msala, maakte hij in minder dan drie maanden veertien deuren en een prachtige portaal voor de boma [omheining], zeven leestafels, vier luiken, twee vensters, vier mooie meubels waaronder twee voor de sacristie, die herinneren aan onze mooiste meubels van de sacristieën van Europa. Daarnaast heeft hij twee enorme hokken voor geiten geplaveid, onze tuin van strodaken voorzien zodat er nu groenten groeien zoals in het regenseizoen. Hij versterkte onze barraza [?] met de hand van een meester en heeft de boma herbouwd door toevoeging van een loods. Hij maakte kooien voor vogels, stoelen, en arrangeerde verschillende depots: hij plantte bomen met een heleboel kennis. Daarnaast gaf hij leiding aan de keuken en het werk. Maar meer dan dat alles, kroonde onze broeder al deze werken door voorbeeldige vroomheid, gehoorzaamheid en regelmatigheid.”
Op 11 september 1898 is Égide weer ziek. Het dagboek rept over twee bezoekers aan de missie: “De twee reisgezellen, mijnheer Hildebrand en Kamp, bezoeken ons. De eerste, een arts, schreef Égide voor dagelijks Bismut te nemen voor de maagpijn waar onze broeder veel over klaagt. Deze heren zijn erg aardig. Mr. Hildebrand nam een paar foto's, wat onze dappere negers aan het lachen maakte”.
Een maand later reist Égide naar Tabora: “Pater van der Burgt, die bloed spuugt, na een paar dagen van keelpijn, gaat naar Tabora om de arts te bezoeken samen Égide”.
Het is niet duidelijk of Égide zelf ook nog ziek is of slechts een reisgenoot is. Drie dagen later, op 17 oktober keren beiden terug. “R. P. van der Burgt keert terug met de broeder na de zonsondergang. Gelukkig was de kwaal bij de eerste [van der Burgt] niet ernstig; Broeder Égide is er ernstiger aan toe met klachten aan de borst".
Het volgende rapport waarin Égide verschijnt is van 6 april 1899. “Het jaar 1899 is geopend met het vertrek van onze geachte collega R. P. Van der Burgt naar de Ushirombo. R. P. Martin, die hem hier vervangt, begon met het harde werk van evangelisatie en de verzorging van zieken. Gedurende het gehele kwartaal, is deze collega, altijd min of meer ten prooi aan koorts in Saint-Michel, niet een keer bezocht door dit ongemak”. F. Égide heeft ook zeer weinig koorts sinds zijn verblijf in Ndala".
Daarna vinden we in januari 1900 weer een vermelding, uit het rapport van de missie St Joseph in Ndala. “Tijdens dit kwartaal hadden we veel werk om onze kerk af te krijgen; nu ons werk voltooid is en bisschop Streicher, tijdens zijn bezoek met een grote karavaan, de kerk vriendelijk heeft gezegend. Naar Égide, waarvan de activiteit U bekend is, gaat de eer van deze constructie”.
In hetzelfde rapport blijkt dat het harde werk zijn tol eist: “F. Félicien vervangt Égide die momenteel erg moe is, vooral aan de borst”.
Op 3 april 1900 wordt in het rapport van de missie St Michel bij de Maslala beschreven: “Maandag ging bisschop Gerboin naar Ndala, voor het bezoek aan de post, en we keerden terug op 3 februari. Vóór het vertrek beloofde hij ons dat we Égide niet zouden uitzenden om te broeder Ernest te helpen, want het zal noodzakelijk zijn om een nieuw huis te bouwen. Égide arriveerde inderdaad tien dagen later”.
1 juli 1900, op dezelfde missiepost wordt na een spirituele beschouwing van het werk in die dagen ingegaan op het materiële aspect: ”Vanuit het materialistische oogpunt hebben wij de hand in enkele constructies. We zijn begonnen met de verbouw of liever gezegd het verlengen van de boma. Broeders Ernest en Égide werken met groot enthousiasme en bereiden ons een mooi en leuk huis voor. Moge de goede God hen steunen met een goede gezondheid tijdens dit werk. Wimu [stamhoofd] wilde van ons overnemen het vellen van tweehonderd bomen voor deze nieuwe constructies, en de koning van Kahama, Sawa Sawa zal, op ons verzoek, deze bomen naar de missie brengen”.
De volgende vermelding is in het jaar 1903, in een rapport van het tweede trimester. Égide werkt dan in Tabora, op de missiepost St Boniface. “Broeder Égide, bezocht door een ernstige enteritis [darminfectie], bracht een tiental dagen in bed door met scherpe pijnen. Ten slotte kan hij op 29 juni opstaan en diensten bijwonen. Deo Gratias!”
In 1906 word in het verslag van missiepost St Antoine in Mugera gemeld dat broeders Mathieu en Égide op bezoek zijn. Te lezen is dat Égide op dat moment werkzaam is in Tabora, op de missiepost Marienheim. Het verslag van Marienheim beschrijft op 20 augustus 1906: “Broeder Égide komt onverwacht uit Tabora ter vervanging van Pater Mathieu. Hij is welkom en kan ons helpen door zijn jarenlange ervaring met de zaken van de Equator”.
In oktober slaat het noodlot toe. In deze maand verliest Egidius zijn linker oog door een steenscherf. Door een spoedoperatie wordt zijn andere oog gered.: “Deze maand begint voor onze post met een zeer zware beproeving. Broeder Égide, nauwelijks aangekomen in Marienheim en werkend aan verbetering van de gebouwen die bestemd zijn voor de zusters die bisschop Gerboin ons uit Algerije zend, wilde met een grote hamer een rots breken, kreeg een scherf in het linker oog. We zijn op weg gegaan naar de militaire post van Usumbura; de arts denkt dat het oog meteen moet worden geopereerd om het andere oog te redden. Broeder [Égide] zal daarom in het ziekenhuis van de Europeanen blijven tot hij volledige genezen is. We zullen het elke dag zien; God zij dank dat de operatie is gelukt en de genezing na een week voltooid is."
In februari 1907 is Égide weer volop in touw: “Broeder Égide maakt een grote heilige boom die hout in overvloed bieden zal. De stam is acht meter in omtrek”.
En in maart: “Broeder Égide verbrand schelpen, verzameld in het Tanganyika [meer]. Het is niet verrassend om daarmee een mooie kalk te verkrijgen, die gebruikt wordt om onze gebouwen te witten”.
In mei: ”Tegen het einde van mei beginnen we met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van het laatste huis van onze 4 nonnen; dit is niet een kleine taak in onze bergen, en Broeder Égide, gewend aan het platte land van de Unyanyembe, weet er wel wat van! Het moeilijkste is het vinden van de nodige werknemers. Iedereen wordt ingenomen door de klusjes; het is dat we dicht bij Usumbura zijn, waar we een klein dorp hebben gebouwd om de inheemsen te verzamelen die niet tot de Warundi behoren. Daar vinden onze mensen van de bergen altijd kopers voor stro, hout enz…”.
Op 2 juli 1907: “Broeder Égide voltooit vandaag de fundamenten voor het laatste huis van de zusters. Het heeft 42 dagen van zeer hard werken gevergd, want op onze bergen waar zware regenval en aardbevingen frequent zijn, is het fundament belangrijker dan het gebouw zelf. Bovendien, de steile hellingen maken grote afvlakkingswerkzaamheden nodig.”
Een verslag enkele maanden later geeft aan dat Égide begin december vertrekt naar een andere post, St Antoine in Mugéra. Hij wordt op 5 december voor die post genomineerd, en vertrekt op 27 december met een dankwoordje van zijn missie-genoten: “Dat de goede God het honderdvoudig terugbetaald voor alles wat hij deed voor de materiële vooruitgang van onze missie.”
In Mugéra zijn ze op 12 juni 1908 blij met Égide: “maar onze gerespecteerde apostolisch vicaris stuurde ons Broeder Égide, die ons een geschikt huis maken zal. Nauwelijks hier, begon hij te werken met zijn normale ijver.”
Juli 1908: ´Niets bijzonders te melden tijdens deze maand, anders dan Broeder Égide, die hard werkt aan de bouw van ons nieuwe huis´.
In het rapport van de missiepost St Boniface in Tabora valt de naam van Égide twee maal:
“Dit station heeft een zeer mooie kerk als gevolg van de vaardigheid van Broeder Égide…”, en ”Dit jaar hebben wij een definitief huis voor de Zusters (29 m × 13 m) gebouwd. Zodat zij gemakkelijker in hun werk van ijver kunnen voortgaan. De bestaande gebouwen van de missie zijn verder ontwikkeld, waar nodig, dankzij de onvermoeibare ijver van Broeder Égide. Deze geliefde broeder is van ons verwijderd om ook de post in Mugera de kostbare hulp van zijn werk en zijn know how te kunnen brengen”.
Ook in het rapport van de missie l’Asomption van het Apostolisch Vicariaat van Unyanyembé wordt Égide genoemd: “Dankzij de activiteit van Broeder Égide heeft ze [de missiepost] een huis voor bewoning, voldoende voor meerdere jaren. God zij gezegend!”
In het rapport van de missiepost St Antoine, in Mugera, wordt Égide in 1909 weer genoemd: “15 Januari 1909 verliet Broeder Égide ons ook voor de nieuwe post L‘Assomption.”
En in de rapporten van die missiepost, gelegen in Rugari, wordt Égide voor het eerst op 23 januari 1909 genoemd: “Op 23 Januari 1909, brengt monseigneur Gerboin vanuit Marienseen met hem de Broeders Van der Wee, Canonica en Égide. Zij moesten gaan naar Bweru [een gebied] (ten noordoosten van de Urundi), om een gunstige plaats te kiezen voor de oprichting van een nieuwe missiepost. Na vijf dagen heen en weer pendelen, werd besloten zich te vestigen in Rugari (we hadden aanvankelijk gedacht dat de plaats Bushahuzi moet worden genoemd, maar dit is een onaangename bijnaam voor de inwoners).”
Iets later (datum onbekend): “Het werk van de onvermoeibare broeder Égide bestaat uit het wijzigen van een huis, dat mee comfortabel en sterker wordt. De inboorlingen hebben niet nagelaten handarbeid te leveren voor bakstenen, mortel, stro, constructiehout. Bweru, noch het andere deel van de Urundi, is niet bebost; Maar hout ontbreekt op dit moment niet. De Barundi cultiveren veel in hun plantages en ze brengen ons dat om parels of weefsels te maken. In dat opzicht hebben we niet zoveel moeilijkheden als de andere confrères van de Urundi.”
En weer wat later: “We eindigen met een woord over de materiële werken, uitgevoerd in dit jaar. Geen uitgebreide en productieve gewassen te Mugera; enkele sites en geen afzetgebieden. Een paar koffieplanten, die verre van genoeg zijn voor onze persoonlijke behoeften. Het belangrijkste werk van het jaar was en is nog steeds de voorbereiding van materialen voor een huis van de Zusters; dankzij het zweet van onze geliefde broeder Égide nadert het houtwerk zijn voltooiing; er rest niet meer dan het metselwerk en de toegewijde Zusters vinden een schuilplaats waar ze zich aan de zaligheid van de Burundi wijden kunnen”.
In 1910 wordt Égide genoemd bij het personeelsbestand van de school St Charles (Mugala), hij is daar in de maand maart gearriveerd. In 1911 is hij daar nog steeds werkzaam: “St. Charles (Mugala) school: de studenten, 25 in getal, boeken aanzienlijke vooruitgang in het Duits, Latijn, en Kiswahili. Helaas hebben alle jonge mensen uit de Urundi bijna continue koorts. Op 16 juli hebben we de mooie kerk van het seminar kunnen zegenen, als gevolg van het werk van de onvermoeibare broeder Égide”.
In het volgende rapport wordt duidelijk wat Égide heeft neergezet: “Onze kapel, in Romaanse stijl, is voltooid. Het meet 10m60 breed en 28m lang. Een toren van 15m torent er bovenuit. Het is een waar juweel voor missielanden. Broeder Égide weet wat het kost om het te bouwen, alleen, in vijf maanden!”. En dit bouwwerk is amper klaar of: “Op het moment dat wij deze regels schrijven, bouwt de altijd onvermoeibare Broeder Égide een barza achter ons huis. Op deze manier hebben wij ook een beetje schaduw en kunnen wij als wij wandelen de brevier [liturgisch boek] reciteren. Aan onze architect onze dankbaarheid!"
Op 24 november 1912 vinden we Égide terug in Maison-Carré, in het eerste Noviciaat Ste Marie. Nu heet de stad El Harrach, en bevind zich in Noord-Algerije. Hij doet daar de Oefeningen van 30 dagen, onder leiding van R.P. Michel. Op 1 oktober vertrekt hij weer, wat impliceert dat hij op zijn minst vanaf 1 november aldaar verbleef.
In de loop van mei 1913 vinden we Égide terug in Tabora (Unyanyembé). Hij was per karavaan op 11 april vertrokken.
In 1915 lezen we dat hij In Itaga (St Antoine), waar hij op 30-juni 1914 al als personeelslid wordt genoemd, een kerk heeft gebouwd. “Een grote en mooie kerk (4 × 12) werd voltooid met Pasen door de goede Broeder Égide”.
Op 1 juli 1916 maakt Égide deel uit van de bezetting van St Boniface, in Tabora.
Op 17 april 1917 viert men feest in Tabora: “Zilveren jubileum voor geliefde Broeder Égide; Vandaag zijn er 25 jaar verstreken sinds hij zijn professie aanvaarde. Gedurende jaren van zware arbeid heeft Broeder Égide verschillende kerken in dit vicariaat opgebouwd, en verschillende posten geconstrueerd”.
In 1917 repareert Égide het dak van de kerk in Ushirombo, en in 1918 en 1919 reist Égide regelmatig heen en weer tussen Tabora en Ushirombo. In 1918 wordt hij wederom geroemd: “Na lange jaren van zwaar en onophoudelijk zwoegen in de missie van Unyanyembe, terwijl de griep ons beroofd heeft van alle beschikbare handen, heeft de goede broeder het werk alleen te doen. Zijn beloning zal nog mooier worden.”
Tussen 1 juli en 13 november 1919 werkt Égide in de missiepost in Ulungwa om dringende herstelwerkzaamheden te verrichten aan het woonhuis van het personeel van de missiepost. Pater Cottino schrijft erover: “Het is onmogelijk om genoeg kapellen-scholen te bouwen, maar we hebben er vertrouwen in dat onze lieve-vrouw van Lourdes, onze Patron, spoedig al deze centra heropenen zal. Laten we enkele werken van de onvermoeibare Broeder Égide noemen: hij heeft onze kapel verlengd, en verschillende kamers voor Doopleerlingen gebouwd. Terwijl ik deze regels schrijf bereidt de geliefde broeder zich voor om ons te verlaten en terug te keren naar Saint-Michel de Msalala.”
Égide blijft heen en weer reizen; tussen 24 juli en 12 december 1920 werkt hij op de missiepost Saint Michel de Msalala. Op 1 juli 1921 wordt hij genoemd als personeelslid op de missiepost Notre Dame de la Paix in Usambiro, maar in dat jaar brengt hij ook twee flitsbezoeken aan de post Notre Dame Auxiliatrice in Ushirombo. Op 30 juni 1923 wordt Égide genoemd als personeelslid op de post Notre Dame de l’Esperance in Busambiro. Hij wordt bij zijn werkzaamheden geholpen door 5 inheemse broeders. Tussen 14 en 24 september wordt hij genoemd in het dagboek van de missiepost St Joseph in Ndala: “Broeder Égide arriveerde op 14 september en vertrok op de 24e. Hoewel moe door ziekte, bood hij een helpende hand bij ons werk. Hartelijk dank.”
Op 16 februari 1925 vertrekt hij uit Ndala: “Op 16 februari verlaat broeder Égide, sinds maanden lijdend aan koorts en uitgeput door het handmatig werk dat nodig was aan onze post, ons en gaat naar Turu”. Hij zet daar op de missiepost Saint Léon werkzaamheden voort die door zijn voorgangers zijn begonnen, en wordt ook op 30 juni van dat jaar, maar ook in juni 1926, 1927 en 1928 nog als personeelslid genoemd. Een jaar later, in juni 1929, werkt Égide op de missiepost in Bushirombo. In dat jaar wordt hij plotseling ernstig ziek, zo meldt Mgr Michaud in zijn rapport over 1929-1930 van het Vicariaat Tabora. In de jaren daarna, tot aan 30 juni 1937, zien we de naam van Égide verschijnen als personeelslid in het Sanatorium van Pau (Frankrijk). In 1938 keert Égide terug naar Nederland, en neemt zijn intrek in het klooster van de Witte Paters in ’s-Heerenberg.
Hij klaagde daar soms over pijn op de borst, en deed zijn confraters geloven dat het slechts een verkoudheid was. Maar op 3 november vroeg hij aan Vader Overste toestemming om naar de dokter te gaan. Die beval hem onmiddellijk terug te keren en naar bed te gaan. Dat heeft hij niet gehaald: hij werd gevonden in zijn leunstoel, en maakte nog enkele bewegingen met zijn hoof. Men gaf hem de zalving met de heilige oliën en begon te bidden voor de stervende. Even later overleed Égide.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten