We schreven al eerder over Willebrordus van Gansewinkel. Op basis van zijn personeelsdossier, waarvan via een briefwisseling met het Service Historique de la Défense van het Ministère des Armées du République Française een kopie werd verkregen kunnen we de laatste stukjes aan de puzzel van deze Mierlose soldaat toevoegen.
Geboorte en in dienst treding
Doopakte Willebrordus van Gansewinkel, 9 november 1788
Willebrordus van Ganzenwinkel, gedoopt op 09-11-1788 [1], zoon van Hendricus van Gansewinkel en Justina Joosten, trad op 22 november 1811 aan in de gelederen van het leger van Napoleon. Dat deed hij als zogenaamd remplaçant. Een remplaçant was een plaatsvervanger voor een conscrit (dienstplichtige) die grof geld over had voor het afkopen van de dienstplicht. Deze dienstplichtige was Gerardus Baselmans. De akte werd opgemaakt bij notaris Jan de Witt, op 30 oktober 1811 in Eindhoven.
De volledige tekst luidde [4]:
"Contract concernant la consription, et remplacement, entre Guilliaume van Gansewinkel, et Gerard Baselmans. Eindhoven 30 octobre 1811"
"Compareerden voor mij Jan de Witt, Notaris residerende te Eindhoven, hoofdplaats van het derde arrondissement, Departement van de monden van den Rhin (ed. we schrijven de Franse tijd, en Eindhoven behoorde tot het departement Bouches du Rhin - monden van de Rijn-), in presentie der nagenoemde getuigen.
Wilhelmus (ed. Willebrordus wordt in deze akte Wilhelmus genoemd) van Gansewinkel, meerderjarigen Jongman, gebooren te Mierlo, en woonende te Helmond, Canton van Helmond, ter eene, en Gerardus Baselmans, meerderjaarigen jongman, gebooren en woonende te Blaarthem, Canton van Eindhoven ter andere zijde, de welke verklaarden, met elkander te hebben aangegaan het navolgende contract.
Gezegde Wilhelmus van Gansewinkel, beloofd en verbind zich, om in alle deelen, als een man van eer zich te gedragen in het representeeren, en remplaceren van den persoon van gemelden Gerardus Baselmans, als ingevalle conscrit in deezen jaar 1800, en elf, zich te onderwerpen aan alle wetten der conscriptie, en den dinst niet te verlaten, zonder alvoorens, eene behoorlijke paspoort te hebben bekomen.
Gezegde Gerardus Baselmans belooft, en verbind zich om daadelijk bij het marcheren van gemelde Wilhelmus van Gansewinkel te betalen twee honderd guldens Hollands geld, met verdere belofte, en verbintenisse, om na het bekoomen van behoorlijke paspoort, of twee jaaren gediend hebbende, aan den zelven al nog te betalen, en uyt te keeren, eene somme van eenduizend en ses honderd guldens Holaands geld, van welke somme jaarlijks den intrest zal worde betaald ad vier guldens per cent aan Wilhelmus van Gansewinkel.
Is tusschen de contractanten bepaald, en gestipuleerd, dat soo, wanneer den gemelde Wilhelmus van Gansewinkel, voor de vervulling van twee jaaren dienst mogte komen te overlijden, den voornoemde somme van eenduizend ses honderd guldens, als dan zullen moeten worden voldaan, en beptaald, met den intrest van dien, aan den selfs vader Hendricus van Gansewinkel, landbouwman woonende te Mierlo, Canton van Helmond.
In geval gemelde Wilhelmus van Gansewinkel, tegen alle verwagting zijne adelaar zoude komen te verlaten (ed. deserteren), of in gebreken bleef op eene, of andere maniere deze verbintenisse niet na te komen, sal hij niet alleen niets meer kunnen vorderen, maar bovendien nog gehouden zijn, de door hem genooten gelden met de schade, en intresten van dien te restitueren.
Bij aldien gemelde Wilhelmus van Gansewinkel voor zijn privé in den dienst, hetzij voor de conscripte, of reserve, mogte te worden opgeroepen, zullen de gemelde somme van eenduizend, en ses honderd guldens door Gerardus Baselmans niet behoeven worden betaald.
Tot nakoming van voornoemd contract verklaarden zij comparanten te verbinden hunne personnen en goederen, zoals na rechten.
Van welk contract aan parthijen behoorlijke voorleezing is gedaan.
Aldus gedaan te Eindhoven ten woonhuyzen van den ondergeteekende Notaris, den dertigsten october 1800, en elf, in presentie van Cornelis Rijkzen, chirurgijn, en Jan van Luijtelaar, knoopmaker woonende te Eindhoven, als getuigen hiertoe versogd.
Kennelijk werd Willibrordus niet in eigen persoon opgeroepen voor de dienst, zoals gezegd meldde hij zich aan het eind van 1811 in het leger van Napoleon. Ook dit feit werd vastgelegd in een dossier.
Bij zijn aantreden was Willebrordus 1.75 mtr groot [3]. Willebrordus werd ingedeeld in het 33e regiment, 5e bataljon, 4e compagnie lichte infanterie. Het regiment werd geleid door kolonel H. de Marguerye en groot-majoor H.P. Everts [2]. Het 5e bataljon stond onder leiding van Majoor P.A. (Paulus Anne) van Beresteyn, de directe leiding van de 4e compagnie berustte bij 2e luitenant P. Rouet [2]. Na zijn in dienst treding zal Willebrordus naar Stettin zijn getrokken, waar het regiment vanaf 17 oktober 1811 op last van Napoleon verbleef. In het verloop van de tijd diende Willebrordus ook in het 3e bataljon, 4e compagnie [3].
Het regiment verbleef 5 maanden in Stettin, een tijd die vooral werd gebruikt voor gevechtsoefeningen [2]. Op 7 maart 1812 marcheerde het regiment naar Kustrin, en na een verblijf van 3 weken trok men verder naar Posen, Bromberg, Konigsdorf en Marienburg aan de Weichsel [2]. In deze streken heersten erbarmelijke hygiënische omstandigheden en veel soldaten werden besmet met ongedierte en huidziekten [2]. Het dagrantsoen bestond in theorie uit 875 gram brood, 62.5 gram rijst of 125 gram groenten, 312.5 gram vleesch (het is mij een raadsel hoe dat zo nauwkeurig in het veld werd afgemeten), 1 fles wijn óf bier, 2 glazen brandewijn en minstens 3 x per week versch vleesch. In het verre oosten van Duitsland was er echter onvoldoende voorraad om in dit verplichte rantsoen te kunnen voorzien. Dat lijkt mij maar goed ook, want in het licht van het (sterk alcoholische) rantsoen bezien is het eigenlijk logisch dat de troepen zich niet voorbeeldig hebben gedragen. In Marienburg was het regiment betrokken bij het versterken van de stad, waarvoor dagelijks 500 man werden geleverd. Na 3 weken trok het regiment verder naar Gumbinnen, een afstand van ongeveer 250 km, alwaar het werd samengevoegd met het Ie legerkorps. Dit korps omvatte zo'n 70.000 manschappen. Op 23 juni kwam het Ie legerkorps, incluis het 33e regiment aan bij Kowno aan de Niemen. De verf op de drie pontonbruggen die moesten dienen voor de oversteek van de rivier de Niemen moet nog nat zijn geweest als op 24 juni het 33e begint aan zijn dramatische veldtocht op Russisch grondgebied. We hebben geen flauw idee of Willebrordus op dat moment nog in leven was. Zijn personeelsdossier vermeld enkel dat hij 'perdu' is (vermist) tijdens de campagne van 1812, in dienst van de Grande Armée [3]. Voor de volledigheid beschrijf ik de gebeurtenissen in de rest van dat jaar, wie weet of Willebrordus erbij betrokken is geweest....De beschrijving is gebaseerd op het boek van Sabron.
De Russische troepen aan de overkant van de Niemen trokken zich zonder slag te willen leveren terug naar het Oosten. De tactiek van Keizer Alexander was er op gericht om de Grande Armée ver de Russische steppen op te lokken, uit te putten en vooral gebruik te maken van zijn bondgenoot Koning Winter.
Het 33e trok via Kowno naar Rumchicki, alwaar bivak werd gemaakt. De volgende dag werd Ymouri bereikt. Al in deze eerste dagen werd duidelijk dat de karren met voedsel het tempo van het leger nauwelijks konden bijbenen. In de dorpen die men passeerde was ook niets te vinden, want de Russen lieten niets bruikbaars achter. De wegen waren slecht, en de troepen werden afwisselend gegeseld door hitte en wolkbreuken. Op 27 juni werd Sobolichki bereikt, daarna ging het verder naar Kitovichki en Novi Troki. Wilna was niet ver meer, de stad werd op 29 juni bereikt. Het was de vijfde dag zonder brood, soldaten vielen soms in het gelid dood neer, en de ellende zal niet positief hebben bijgedragen aan het moraal. Rust werd hen niet gegund, en ondanks de alarmerende verliezen van 9,3% (doden, gewonden, achterblijvers, deserteurs) joeg Napoleon zijn Grande Armée verder naar het Oosten.
In een poging het samensmelten van het Ie Russische Westerleger onder Barclay en het IIe Westerleger onder Bagration te voorkomen gaf Napoleon Maarschalk Davout, die op eigen houtje al met de mars was begonnen, de opdracht op te rukken naar Bol Solecniki. Het 33e maakte deel uit van de troepenmacht van Davout, dus zetten de manschappen zich aan den Marsch (zie bovenstaande marsroute). In twee dagen tijd werd 65 kilometer afgelegd en kwamen de uitgeputte troepen aan in Konvalicki. Diezelfde nacht ging het verder naar Trabi, waar het 33e op 4 juli in de vroege ochtend arriveerde. De volgend dag trok het regiment verder naar Bogdanof, Volojin en uiteindelijk Baksti. In deze eerste dagen van juli werden schermutselingen gevoerd met Russische cavalerie-eenheden. Op 8 juli trok het 33e terug naar Volojin, en op 11 juli werd Minsk bereikt. Er ontbraken al 1000 man aan de operationele sterkte....Dit deed Maarschalk Davout, kennelijk niet op de hoogte van de ontberingen tijdens de eerste weken van de veldtocht, in blinde woede ontsteken. Het was voor hem onverteerbaar dat er zovelen in het regiment waren achtergebleven.
De troepenbewegingen hadden niet geleid tot de door Napoleon gewenste veldslag, wel was voorkomen dat de twee Russische Westerlegers zich hadden samengevoegd.
Het 33e bleef in Minsk als bezettingsmacht. Slechts het 3e bataljon (en we weten dat Willebrordus daar deel van heeft uit gemaakt) kreeg orders op te trekken naar Borisof. De mars duurde van 16-18 juli, en verliep rustig.
Op 16 augustus marcheerde het 3e bataljon verder naar Dubrowna en Smolensko, het 2e bataljon vertrok vanuit Minsk rechtstreeks naar Smolensko. Beiden arriveerden daar op 30 of 31 augustus. Het 1e en 4e bataljon bleven voorlopig nog in Minsk.
Smolensko was bij de intocht van de bataljons van het 33e niet meer dan een smeulende puinhoop, verlaten door de inwoners. Er had op 16 en 17 augustus een grote slag gewoed, en in de wijde omtrek was niets eetbaars meer te vinden.
Men was blij op om 9 september verder te kunnen trekken richting Moskou. Onderweg kwam men enorme aantallen gewonden tegemoet die de slag bij Borodino (7 september) hadden overleefd en hoopten Smolensko te bereiken. Op 25 september was men nog slechts 8 marsuren van Moskou verwijderd, en het Russische verzet werd steeds heviger. Kleine groepen Kozakken teisterden dag en nacht de gelederen. De twee vooruitgeschoven bataljons van het 33e (Willebrordus kán er nog steeds bij zijn geweest) werden betrokken bij de beveiliging van de omgeving van kasteel Galitzine, aan de weg tussen Perkuschkowo en Koebinskoe. In die omgeving werd melding gemaakt van in eerste instantie 40 Kozakken, maar dat werden er al snel meer dan het tienvoudige. Rond 8 uur in de ochtend stonden de Franse troepen op een glooiende vlakte met een klein dorp tegenover ruim 2000 Russische ruiters. De bataljons van het 33e bezetten het dorpje zonder veel moeite, en de andere Franse eenheden maakten zich op voor een confrontatie met de Russen. De Fransen werden in de pan gehakt, ondanks een poging van het 33e om de Fransen te ontzetten. Daarna richtten de Russen zich op het 33e. Drie keer kon een aanval worden afgeslagen, maar de manschappen realiseerden zich dat ze uit het dorp weg moesten om aan totale vernietiging te voorkomen. Een nabijgelegen bos zou hen veiligheid bieden, maar dat hadden de Russen ook al begrepen, dus werd het 33e de pas afgesneden. Desondanks slaagde het 33e erin om met een onverwachte uitval van infanterie tegen cavalerie het bos te bereiken. Van daaruit kon de veiligheid van kasteel Galitzine worden bereikt. Tegenover een verlies van 25 man aan Russische kant telden men aan Frans/Nederlandse kant 202 doden en werden 195 manschappen door de Russen gevangen genomen. De resten van het 2e en 3e bataljon bereikten enkele dagen later Moskou.
Ook Moskou was verlaten en stond grotendeels in brand. De hoop van Napoleon dat met het bereiken van de hoofdstad Keizer Alexander zou worden verleid tot het sluiten van vrede bleek ijdel. Daartoe gedwongen door het naderen van Koning Winter en de onmogelijkheid om zijn Grande Armée in Rusland te laten overwinteren zat er voor Napoleon niets anders op dat de hachelijke terugtocht te aanvaarden. Hachelijk, omdat er tussen Moskou en de Niemen 0 proviand te verwachten viel, de dagen korter en kouder zouden worden, de burgerbevolking weinig vriendelijk zou zijn en de Russische eenheden niet zouden nalaten daar waar mogelijk aan te vallen.
Op 18 oktober 1812 werd de terugtocht aanvaard, en vier dagen later zette de winterkou in. De troepen werden gegeseld door sneeuwstormen en aanvallen door kleine groepjes Kozakken. Men vorderde slechts langzaam, en op 23 oktober kwam de terugtocht helemaal tot stilstand toen bij Malo Jaroslawetz een hevige strijd losbarstte. 6000 Franse doden, gewonden en vermisten, terwijl de kruitdampen zich over het slagveld verspreidden. Aan Russische kant 6660 slachtoffers. Het 33e lag niet in de vuurlinie, maar werd wel geconfronteerd met de aanblik van in totaal zo'n 12.000 doden en gewonden. Het moraal werd verder de grond in geboord door de boodschap dat even verderop een enorme Russische troepenmacht de weg naar het westen versperde. Groot was de verbazing de volgende ochtend toen bleek dat die troepenmacht zich naar het zuiden had teruggetrokken. De weg naar het westen lag weer open, maar om onduidelijke redenen besloot Napoleon terug te trekken in noordelijke richting naar Mojaisk. Het 33e vormde de achterhoede van het zich terugtrekkende leger, dat naarmate de terugtocht vorderde steeds meer aanvallen kreeg te verduren.
De resten van de Grande Armée bevonden zich nu op de grote weg tussen Moskou en Smolensko. Doel was om zo snel mogelijk de stad Wiasma te bereiken. De achterhoede van de uitgerekte stoet soldaten werd op 3 november van alle kanten aangevallen door Russische eenheden. Mogelijk was het 33e bij deze gevechten betrokken, maar zeker is dit niet. Wel zeker is dat er wederom duizenden doden aan beide zijden vielen. Daarnaast werden 3000 Fransen gevangen genomen.
Het weer verslechterde, en ook overdag kwam de temperatuur niet meer boven nul. Op 7 november werd de stad Dorogobusch bereikt, en werden de overgebleven soldaten van het 33e herenigd met de resten van het 1e en 4e bataljon van het 33e. Na enkele dagen rust kon de mars in de richting van Smolensko worden hervat. Er was nog 85 kilometer te gaan. In de 4 dagen mars die volgden had men te lijden van extreme kou en honger. 'Men at het vleesch van doodgevallen paarden, die men elkander met sabel en bajonet betwistte'. Op 18 november werd Smolensko bereikt. Veel betere omstandigheden trof men daar niet. Het bleef vrijwel onmogelijk om aan voldoende proviand te komen, en in het schamele bivak ten westen van de stad vroor het zo hard dat 60 man van het 33e de eerste nacht niet overleefden. De veiligheid van de stad bleek dus betrekkelijk, en men wist dat verder westwaarts, richting Krasnoi, de Kozakken lagen te wachten. Napoleon zag in dat langer wachten en rusten in Smolensko de Russen de gelegenheid zou geven nog meer troepen te concentreren tussen Smolensk en de Niemen. Hoe langer hij zou wachten, hoe kleiner de kans om heelhuids Rusland te verlaten. Dus zette het Grande Armée zich weer krakend in beweging, en wederom behoorde het 33e tot de troepen die de achterhoede moesten beveiligen.
Napoleon geraakte met zijn Garde onder hevige beschietingen en ten koste van vele mensenlevens veilig in Krasnoi. Daar aangekomen besefte hij dat hij hulp moest bieden om te voorkomen dat de achterhoede die nog in Smolensko was op dezelfde route zou worden vernietigd. Tot verrassing van de Russen startte Napoleon op 17 november ten oosten van Krasnoi een groot offensief, om de weg voor onder andere het 33e vrij te maken. In de nacht van 16 op 17 november waren de restanten van het 33e uit Smolensko vertrokken. Niet lang na hun vertrek uit Smolenskop werden de troepen door Russische artillerie bestookt. Het 33e slaagde erin na een aanval op de Russische stellingen de kanonnen te doen terugtrekken, waardoor verder kon worden gemarcheerd naar Krasnoi. De strijd had aan 2 officieren en een 40-tal minderen het leven gekost, maar zonder verdere schermutselingen slaagde het 33e erin Krasnoi te bereiken. Daar kreeg het regiment, nog zo'n 500-600 man groot, de opdracht een bosgebied ten westen van de stad te bezetten, in afwachting van de verdere terugtocht. Die opdracht werd onmogelijk gemaakt door de zwermen Kozakken die door de omgeving trokken.
Het leger moest verder, uitrusten was geen optie, en weer vormde het 33e de achterhoede. Door onophoudelijke aanvallen van Kozakken werd de achterhoede afgesplitst van de rest van het zich terugtrekkende leger. Het 33e kwam tot stilstand en werd onder vuur genomen door Russische artillerie, die dood en verderf zaaide. Nadat in de verdedigende opstelling van het 33e gaten vielen hakten de Russische Kozakken met zwaard en sabel in op de overlevenden. Uiteindelijk werden slechts 60 onderofficieren en minderen krijgsgevangen gemaakt door de Russen. Het 33e was opgehouden te bestaan...
Uiteindelijk zouden slechts 9 krijgsgevangen leden van het 33e terugkeren naar Nederland. De meesten zijn in krijgsgevangenschap of op weg daarnaartoe bezweken.
Zoals eerder beschreven werd Willebrordus volgens zijn personeelsdossier in 1812 als vermist opgegeven. Zo'n 9 jaar later ontspon zich een juridisch getouwtrek rond de vergoeding die Gerardus Baselmans conform het contract zou moeten betalen ingeval van overlijden van Wilhelmus.
Op 10 oktober 1821 wordt Gerardus Baselmans gedaagd om zich aan zijn contract te houden en 1600 guldens te betalen aan de vader van Willibrordus (dat zou hoe dan ook niet gaan: Hendricus overleed op 25-06-1818 [7]). Volgens de akte heeft de 'regtbank van eersten aanleg, zitting hebbende te Eindhoven, in dato achtsten january achtien honderd een en twintig behoorlijk geregistreerd, gemelden Willibrordus van Ganzewinkel absent verklaard; aangezien de afwezige geacht moet worden overleden te zijn' [5]. Zijn laatste brieven zijn binnen twee jaar na vetrek aangekomen, daarna is niets meer van Willibrordus vernomen. De gedaagde mag worden gesommeerd over de brug te komen. Gerardus Baselmans is aanwezig bij de zitting 'dewelke heeft gezegd dat hij zich voorals nog niet verplicht achtte om de gevraagde som van zestien honderd guldens te betalen, uit hoofde, dat hij dat hij sustineert (ed. 'zich beroept op') dat ingevolge het gemaakte contract hem eerstens het overllijden van zijnen plaatsvervanger met zekerheid moet bewezen worden' [5].
Voorblad akte nr 78, Notaris Jan de Witt, 30 november 1811
De volledige tekst luidde [4]:
"Contract concernant la consription, et remplacement, entre Guilliaume van Gansewinkel, et Gerard Baselmans. Eindhoven 30 octobre 1811"
"Compareerden voor mij Jan de Witt, Notaris residerende te Eindhoven, hoofdplaats van het derde arrondissement, Departement van de monden van den Rhin (ed. we schrijven de Franse tijd, en Eindhoven behoorde tot het departement Bouches du Rhin - monden van de Rijn-), in presentie der nagenoemde getuigen.
Wilhelmus (ed. Willebrordus wordt in deze akte Wilhelmus genoemd) van Gansewinkel, meerderjarigen Jongman, gebooren te Mierlo, en woonende te Helmond, Canton van Helmond, ter eene, en Gerardus Baselmans, meerderjaarigen jongman, gebooren en woonende te Blaarthem, Canton van Eindhoven ter andere zijde, de welke verklaarden, met elkander te hebben aangegaan het navolgende contract.
Art 1
Gezegde Wilhelmus van Gansewinkel, beloofd en verbind zich, om in alle deelen, als een man van eer zich te gedragen in het representeeren, en remplaceren van den persoon van gemelden Gerardus Baselmans, als ingevalle conscrit in deezen jaar 1800, en elf, zich te onderwerpen aan alle wetten der conscriptie, en den dinst niet te verlaten, zonder alvoorens, eene behoorlijke paspoort te hebben bekomen.
Art 2
Gezegde Gerardus Baselmans belooft, en verbind zich om daadelijk bij het marcheren van gemelde Wilhelmus van Gansewinkel te betalen twee honderd guldens Hollands geld, met verdere belofte, en verbintenisse, om na het bekoomen van behoorlijke paspoort, of twee jaaren gediend hebbende, aan den zelven al nog te betalen, en uyt te keeren, eene somme van eenduizend en ses honderd guldens Holaands geld, van welke somme jaarlijks den intrest zal worde betaald ad vier guldens per cent aan Wilhelmus van Gansewinkel.
Art 3
Is tusschen de contractanten bepaald, en gestipuleerd, dat soo, wanneer den gemelde Wilhelmus van Gansewinkel, voor de vervulling van twee jaaren dienst mogte komen te overlijden, den voornoemde somme van eenduizend ses honderd guldens, als dan zullen moeten worden voldaan, en beptaald, met den intrest van dien, aan den selfs vader Hendricus van Gansewinkel, landbouwman woonende te Mierlo, Canton van Helmond.
Art 4
In geval gemelde Wilhelmus van Gansewinkel, tegen alle verwagting zijne adelaar zoude komen te verlaten (ed. deserteren), of in gebreken bleef op eene, of andere maniere deze verbintenisse niet na te komen, sal hij niet alleen niets meer kunnen vorderen, maar bovendien nog gehouden zijn, de door hem genooten gelden met de schade, en intresten van dien te restitueren.
Art 5
Bij aldien gemelde Wilhelmus van Gansewinkel voor zijn privé in den dienst, hetzij voor de conscripte, of reserve, mogte te worden opgeroepen, zullen de gemelde somme van eenduizend, en ses honderd guldens door Gerardus Baselmans niet behoeven worden betaald.
Tot nakoming van voornoemd contract verklaarden zij comparanten te verbinden hunne personnen en goederen, zoals na rechten.
Van welk contract aan parthijen behoorlijke voorleezing is gedaan.
Aldus gedaan te Eindhoven ten woonhuyzen van den ondergeteekende Notaris, den dertigsten october 1800, en elf, in presentie van Cornelis Rijkzen, chirurgijn, en Jan van Luijtelaar, knoopmaker woonende te Eindhoven, als getuigen hiertoe versogd.
Ondertekening akte door Gerardus Baselmans, Jan de Witt en de getuigen
Kennelijk werd Willibrordus niet in eigen persoon opgeroepen voor de dienst, zoals gezegd meldde hij zich aan het eind van 1811 in het leger van Napoleon. Ook dit feit werd vastgelegd in een dossier.
Personeelsdossier Willebrordus, code GR 22 Yc 235.
Bij zijn aantreden was Willebrordus 1.75 mtr groot [3]. Willebrordus werd ingedeeld in het 33e regiment, 5e bataljon, 4e compagnie lichte infanterie. Het regiment werd geleid door kolonel H. de Marguerye en groot-majoor H.P. Everts [2]. Het 5e bataljon stond onder leiding van Majoor P.A. (Paulus Anne) van Beresteyn, de directe leiding van de 4e compagnie berustte bij 2e luitenant P. Rouet [2]. Na zijn in dienst treding zal Willebrordus naar Stettin zijn getrokken, waar het regiment vanaf 17 oktober 1811 op last van Napoleon verbleef. In het verloop van de tijd diende Willebrordus ook in het 3e bataljon, 4e compagnie [3].
Voorbereidingen op de veldtocht
Over de Niemen, de mars naar Smolensk
De Russische troepen aan de overkant van de Niemen trokken zich zonder slag te willen leveren terug naar het Oosten. De tactiek van Keizer Alexander was er op gericht om de Grande Armée ver de Russische steppen op te lokken, uit te putten en vooral gebruik te maken van zijn bondgenoot Koning Winter.
Het 33e trok via Kowno naar Rumchicki, alwaar bivak werd gemaakt. De volgende dag werd Ymouri bereikt. Al in deze eerste dagen werd duidelijk dat de karren met voedsel het tempo van het leger nauwelijks konden bijbenen. In de dorpen die men passeerde was ook niets te vinden, want de Russen lieten niets bruikbaars achter. De wegen waren slecht, en de troepen werden afwisselend gegeseld door hitte en wolkbreuken. Op 27 juni werd Sobolichki bereikt, daarna ging het verder naar Kitovichki en Novi Troki. Wilna was niet ver meer, de stad werd op 29 juni bereikt. Het was de vijfde dag zonder brood, soldaten vielen soms in het gelid dood neer, en de ellende zal niet positief hebben bijgedragen aan het moraal. Rust werd hen niet gegund, en ondanks de alarmerende verliezen van 9,3% (doden, gewonden, achterblijvers, deserteurs) joeg Napoleon zijn Grande Armée verder naar het Oosten.
Marsroute van het 33e van 29 juni-9 juli 1812.
Missie: voorkom de samensmelting van het Ie en IIe Russische Westerleger [2].
In een poging het samensmelten van het Ie Russische Westerleger onder Barclay en het IIe Westerleger onder Bagration te voorkomen gaf Napoleon Maarschalk Davout, die op eigen houtje al met de mars was begonnen, de opdracht op te rukken naar Bol Solecniki. Het 33e maakte deel uit van de troepenmacht van Davout, dus zetten de manschappen zich aan den Marsch (zie bovenstaande marsroute). In twee dagen tijd werd 65 kilometer afgelegd en kwamen de uitgeputte troepen aan in Konvalicki. Diezelfde nacht ging het verder naar Trabi, waar het 33e op 4 juli in de vroege ochtend arriveerde. De volgend dag trok het regiment verder naar Bogdanof, Volojin en uiteindelijk Baksti. In deze eerste dagen van juli werden schermutselingen gevoerd met Russische cavalerie-eenheden. Op 8 juli trok het 33e terug naar Volojin, en op 11 juli werd Minsk bereikt. Er ontbraken al 1000 man aan de operationele sterkte....Dit deed Maarschalk Davout, kennelijk niet op de hoogte van de ontberingen tijdens de eerste weken van de veldtocht, in blinde woede ontsteken. Het was voor hem onverteerbaar dat er zovelen in het regiment waren achtergebleven.
De troepenbewegingen hadden niet geleid tot de door Napoleon gewenste veldslag, wel was voorkomen dat de twee Russische Westerlegers zich hadden samengevoegd.
Het 33e bleef in Minsk als bezettingsmacht. Slechts het 3e bataljon (en we weten dat Willebrordus daar deel van heeft uit gemaakt) kreeg orders op te trekken naar Borisof. De mars duurde van 16-18 juli, en verliep rustig.
Op 16 augustus marcheerde het 3e bataljon verder naar Dubrowna en Smolensko, het 2e bataljon vertrok vanuit Minsk rechtstreeks naar Smolensko. Beiden arriveerden daar op 30 of 31 augustus. Het 1e en 4e bataljon bleven voorlopig nog in Minsk.
Smolensko was bij de intocht van de bataljons van het 33e niet meer dan een smeulende puinhoop, verlaten door de inwoners. Er had op 16 en 17 augustus een grote slag gewoed, en in de wijde omtrek was niets eetbaars meer te vinden.
Van Smolensk naar Moskou
Men was blij op om 9 september verder te kunnen trekken richting Moskou. Onderweg kwam men enorme aantallen gewonden tegemoet die de slag bij Borodino (7 september) hadden overleefd en hoopten Smolensko te bereiken. Op 25 september was men nog slechts 8 marsuren van Moskou verwijderd, en het Russische verzet werd steeds heviger. Kleine groepen Kozakken teisterden dag en nacht de gelederen. De twee vooruitgeschoven bataljons van het 33e (Willebrordus kán er nog steeds bij zijn geweest) werden betrokken bij de beveiliging van de omgeving van kasteel Galitzine, aan de weg tussen Perkuschkowo en Koebinskoe. In die omgeving werd melding gemaakt van in eerste instantie 40 Kozakken, maar dat werden er al snel meer dan het tienvoudige. Rond 8 uur in de ochtend stonden de Franse troepen op een glooiende vlakte met een klein dorp tegenover ruim 2000 Russische ruiters. De bataljons van het 33e bezetten het dorpje zonder veel moeite, en de andere Franse eenheden maakten zich op voor een confrontatie met de Russen. De Fransen werden in de pan gehakt, ondanks een poging van het 33e om de Fransen te ontzetten. Daarna richtten de Russen zich op het 33e. Drie keer kon een aanval worden afgeslagen, maar de manschappen realiseerden zich dat ze uit het dorp weg moesten om aan totale vernietiging te voorkomen. Een nabijgelegen bos zou hen veiligheid bieden, maar dat hadden de Russen ook al begrepen, dus werd het 33e de pas afgesneden. Desondanks slaagde het 33e erin om met een onverwachte uitval van infanterie tegen cavalerie het bos te bereiken. Van daaruit kon de veiligheid van kasteel Galitzine worden bereikt. Tegenover een verlies van 25 man aan Russische kant telden men aan Frans/Nederlandse kant 202 doden en werden 195 manschappen door de Russen gevangen genomen. De resten van het 2e en 3e bataljon bereikten enkele dagen later Moskou.
In Moskou
Ook Moskou was verlaten en stond grotendeels in brand. De hoop van Napoleon dat met het bereiken van de hoofdstad Keizer Alexander zou worden verleid tot het sluiten van vrede bleek ijdel. Daartoe gedwongen door het naderen van Koning Winter en de onmogelijkheid om zijn Grande Armée in Rusland te laten overwinteren zat er voor Napoleon niets anders op dat de hachelijke terugtocht te aanvaarden. Hachelijk, omdat er tussen Moskou en de Niemen 0 proviand te verwachten viel, de dagen korter en kouder zouden worden, de burgerbevolking weinig vriendelijk zou zijn en de Russische eenheden niet zouden nalaten daar waar mogelijk aan te vallen.
De terugtocht
Op 18 oktober 1812 werd de terugtocht aanvaard, en vier dagen later zette de winterkou in. De troepen werden gegeseld door sneeuwstormen en aanvallen door kleine groepjes Kozakken. Men vorderde slechts langzaam, en op 23 oktober kwam de terugtocht helemaal tot stilstand toen bij Malo Jaroslawetz een hevige strijd losbarstte. 6000 Franse doden, gewonden en vermisten, terwijl de kruitdampen zich over het slagveld verspreidden. Aan Russische kant 6660 slachtoffers. Het 33e lag niet in de vuurlinie, maar werd wel geconfronteerd met de aanblik van in totaal zo'n 12.000 doden en gewonden. Het moraal werd verder de grond in geboord door de boodschap dat even verderop een enorme Russische troepenmacht de weg naar het westen versperde. Groot was de verbazing de volgende ochtend toen bleek dat die troepenmacht zich naar het zuiden had teruggetrokken. De weg naar het westen lag weer open, maar om onduidelijke redenen besloot Napoleon terug te trekken in noordelijke richting naar Mojaisk. Het 33e vormde de achterhoede van het zich terugtrekkende leger, dat naarmate de terugtocht vorderde steeds meer aanvallen kreeg te verduren.
De mars van Mojaisk naar Smolensko
Het weer verslechterde, en ook overdag kwam de temperatuur niet meer boven nul. Op 7 november werd de stad Dorogobusch bereikt, en werden de overgebleven soldaten van het 33e herenigd met de resten van het 1e en 4e bataljon van het 33e. Na enkele dagen rust kon de mars in de richting van Smolensko worden hervat. Er was nog 85 kilometer te gaan. In de 4 dagen mars die volgden had men te lijden van extreme kou en honger. 'Men at het vleesch van doodgevallen paarden, die men elkander met sabel en bajonet betwistte'. Op 18 november werd Smolensko bereikt. Veel betere omstandigheden trof men daar niet. Het bleef vrijwel onmogelijk om aan voldoende proviand te komen, en in het schamele bivak ten westen van de stad vroor het zo hard dat 60 man van het 33e de eerste nacht niet overleefden. De veiligheid van de stad bleek dus betrekkelijk, en men wist dat verder westwaarts, richting Krasnoi, de Kozakken lagen te wachten. Napoleon zag in dat langer wachten en rusten in Smolensko de Russen de gelegenheid zou geven nog meer troepen te concentreren tussen Smolensk en de Niemen. Hoe langer hij zou wachten, hoe kleiner de kans om heelhuids Rusland te verlaten. Dus zette het Grande Armée zich weer krakend in beweging, en wederom behoorde het 33e tot de troepen die de achterhoede moesten beveiligen.
Van Smolensko naar Krasnoi
Napoleon geraakte met zijn Garde onder hevige beschietingen en ten koste van vele mensenlevens veilig in Krasnoi. Daar aangekomen besefte hij dat hij hulp moest bieden om te voorkomen dat de achterhoede die nog in Smolensko was op dezelfde route zou worden vernietigd. Tot verrassing van de Russen startte Napoleon op 17 november ten oosten van Krasnoi een groot offensief, om de weg voor onder andere het 33e vrij te maken. In de nacht van 16 op 17 november waren de restanten van het 33e uit Smolensko vertrokken. Niet lang na hun vertrek uit Smolenskop werden de troepen door Russische artillerie bestookt. Het 33e slaagde erin na een aanval op de Russische stellingen de kanonnen te doen terugtrekken, waardoor verder kon worden gemarcheerd naar Krasnoi. De strijd had aan 2 officieren en een 40-tal minderen het leven gekost, maar zonder verdere schermutselingen slaagde het 33e erin Krasnoi te bereiken. Daar kreeg het regiment, nog zo'n 500-600 man groot, de opdracht een bosgebied ten westen van de stad te bezetten, in afwachting van de verdere terugtocht. Die opdracht werd onmogelijk gemaakt door de zwermen Kozakken die door de omgeving trokken.
Het leger moest verder, uitrusten was geen optie, en weer vormde het 33e de achterhoede. Door onophoudelijke aanvallen van Kozakken werd de achterhoede afgesplitst van de rest van het zich terugtrekkende leger. Het 33e kwam tot stilstand en werd onder vuur genomen door Russische artillerie, die dood en verderf zaaide. Nadat in de verdedigende opstelling van het 33e gaten vielen hakten de Russische Kozakken met zwaard en sabel in op de overlevenden. Uiteindelijk werden slechts 60 onderofficieren en minderen krijgsgevangen gemaakt door de Russen. Het 33e was opgehouden te bestaan...
Uiteindelijk zouden slechts 9 krijgsgevangen leden van het 33e terugkeren naar Nederland. De meesten zijn in krijgsgevangenschap of op weg daarnaartoe bezweken.
Het thuisfront
Zoals eerder beschreven werd Willebrordus volgens zijn personeelsdossier in 1812 als vermist opgegeven. Zo'n 9 jaar later ontspon zich een juridisch getouwtrek rond de vergoeding die Gerardus Baselmans conform het contract zou moeten betalen ingeval van overlijden van Wilhelmus.
Akte 10 oktober 1821, dagvaarding Gerardus Baselmans.
Op 10 oktober 1821 wordt Gerardus Baselmans gedaagd om zich aan zijn contract te houden en 1600 guldens te betalen aan de vader van Willibrordus (dat zou hoe dan ook niet gaan: Hendricus overleed op 25-06-1818 [7]). Volgens de akte heeft de 'regtbank van eersten aanleg, zitting hebbende te Eindhoven, in dato achtsten january achtien honderd een en twintig behoorlijk geregistreerd, gemelden Willibrordus van Ganzewinkel absent verklaard; aangezien de afwezige geacht moet worden overleden te zijn' [5]. Zijn laatste brieven zijn binnen twee jaar na vetrek aangekomen, daarna is niets meer van Willibrordus vernomen. De gedaagde mag worden gesommeerd over de brug te komen. Gerardus Baselmans is aanwezig bij de zitting 'dewelke heeft gezegd dat hij zich voorals nog niet verplicht achtte om de gevraagde som van zestien honderd guldens te betalen, uit hoofde, dat hij dat hij sustineert (ed. 'zich beroept op') dat ingevolge het gemaakte contract hem eerstens het overllijden van zijnen plaatsvervanger met zekerheid moet bewezen worden' [5].
Op 16 april 1823 volgt een tweede uitspraak door de vrederechter in Eindhoven. Baselmans wordt wederom gesommeerd zijn schuld te voldoen, ditmaal aan Jacobus van Gansewinkel, de jongere broer van Willibrordus [6]. Baselmans blijft weigeren, en onbekend is of de Blaarthemse bouwman ooit zijn schuld heeft voldaan.
De hel van 1812
O ja, een aardig werk over hoe het leven in de Grande Armée geweest zou kunnen zijn is van de hand van Bart Funnekotter. Het boek heet 'De Hel van 1812'. Mooi leesvoer.
Bronnen
- Rooms-Katholiek doopboek 1788-1818, Mierlo, toegangsnr 8078, inv.nr. 19, folio 5.
- Sabron, F.H.A. Geschiedenis van het 33e regiment Lichte Infanterie (het Oud-Hollandsche 3e regiment Jagers) onder Keizer Napoleon I. De Koninklijke Militaire Academie. Breda, 1910
- Personeelsdossier, GR 22 Yc 235, Service Historique de la Défense, Ministère des Armées, Vincennes Cedex, Frankrijk
- Akte 78, Archief Notaris Jan de Witt, Eindhoven, 30 oktober 1811
- Akte 95, Vredegerechten 10 oktober 1821, Toegangsnummer 21, inventarisnummer 1388, BHIC
- Akte 46, Vredegerechten 16 april 1823, Toegansgnummer 21, inventarisnummer 1389, BHIC
- BS Mierlo, akte 11, Overlijdensakte Hendricus van Ganzewinkel, 25-06-1818
Geen opmerkingen:
Een reactie posten